Pepergasthuiskerk

Is God onzegbaar, onuitsprekelijk? Er is veel religieuze geheimtaal en godsdienstig jargon dat die indruk wekt. God is een mysterie – áls hij bestaat, dan aan gene zijde van alle talen. 2018

Groningen, 28 januari 2018

1. Is God onzegbaar, onuitsprekelijk? Er is veel religieuze geheimtaal en godsdienstig jargon dat die indruk wekt. God is een mysterie – áls hij bestaat, dan aan gene zijde van alle talen. Woorden schieten te kort om zijn diepte te peilen – je kunt het niet zeggen, zwijgen is beter. Mystieke dichters van alle wereldgodsdiensten hebben ons dat geleerd. Het lijkt me zuiver gevoeld en gedacht: als God bestaat is hij groter dan het bereik van onze taal – en groter dan ons hart. En toch is er veel over God te zeggen. Wie de bijbel voor zijn of haar denken over God tot uitgangspunt neemt, hoeft niet om woorden verlegen te zitten. In de Bijbelse verhalen en liederen is God groter dan mensentaal en mensenhart. Maar wie hij is (en niet is), hoe hij God is en hoe en waar je hem op het spoor komt, dat wordt in dat boek luidkeels en openlijk uitgesproken, en alle maatschappelijke, politieke gevolgen daarvan worden duidelijk gearticuleerd. In beelden en gelijkenissen. Niet in definities. Definities sluiten elkaar uit, beelden en gelijkenissen omarmen elkaar. In de beeldspraak van de psalmen wordt God in één adem licht en rots genoemd – hij is zo wijd en zwaarwegend en licht als licht, hij staat zo standvastig en trouw als een rots. Op dezelfde ‘poëtische wijze’ spreken de Bijbelse psalmen over God als vriend en vader, over zijn handen en zijn schoot en zijn aangezicht.

2. De psalmen, die oerteksten van alle joodse en christelijke liturgie, gaan over God en ‘ik’ en tegen God aan. Er is geen spoor van twijfel over Gods bestaan; Hij bestaat, heeft een aangezicht, Hij ziet, hoort – en Hij verbergt zijn aangezicht, en zwijgt; zo’n god, dat soort vriendschap. Bedenk wel: die van toen en wij van nu zijn geen wezenlijk andere mensen. Mensen met maar één leven in deze onveilige wereld. De ‘ik’ van de psalmen is een nietig mensenkind, een opgejaagde; ‘ik’ is de arme, de vreemdeling, de weduwe, de wees, de bedrogenen, de beroofde. ‘Ik’ is velen en al die velen zijn uniek-oneindig-geheimzinnig-eenzaam, en willen gekend worden zoals ze zijn, en aanvaard. Zij roepen: zie mij, hoor mij, geef antwoord. Ze zijn ontworteld, ontredderd, ze worden belaagd, opgejaagd door ploerten en schenders – ze vervloeken hun vijanden, schreeuwen naar hun God, Ken je mij? Ken je mij niet meer? Is het voorbij tussen ons? Bij jou ben ik geborgen, onder jouw vleugels mag ik schuilen. Geborgen? Ja, want gezien, gehoord, gekend. God is hun verre vreemde vriend, een stem die antwoordt, blijkbaar. De psalmen zingen dat Hij antwoordt, in de donder en in je ziel. Ook God zegt ‘ik’ in de psalmen: ik zal jou rechtdoen, ik weet, ik heb je gehoord, ik zal er zijn voor jou. Omdat Hij ik zegt, kun je hem roepen: jij, die mij kent, van verre, van steeds dichterbij, die mij vasthoudt. Jij die mij ik maakt? Hij zal er zijn voor jou, als jij er bent voor een ander mens. Dán alleen. God? In de Bijbel is niets of niemand ‘god’ dan alleen deze ‘Ik zal’. Enkel deze stem die roept ‘mens waar ben je, waar is je broer, je zusje? Alleen deze Bevrijder- God, in wiens Naam mensen in opstand komen tegen onrecht en uitzichtloze vernedering en honger. En elkaar helpen om weg te trekken – uittocht – uit alle situaties en verhoudingen waarin ik en jij vernederde, geknechte, verlaten en verachtelijke wezens zijn.

3. De psalmen komen van diep onder en gaan tot hoog boven. ‘Niets zal mij ontbreken – laat het zo blijven, dit geluk’. Maar ook ‘waarom heb jij mij verlaten?’ Verbijsterd om wat mensen doen met elkaar, ‘martelen, hakken, onthoofden’. Maar ook zeker wetend: ‘Een duistere zaak is de wereld, maar er zijn mensen van licht’. Vloekend tegen onrecht-bedrijvers, mensenverslinders, Ploert & Schender: red hen die geen verweer hebben! Maar ook ‘in uw handen beveel ik mijn geest’ en ‘Gij zult de ziel van uw tortel niet overlaten aan het wild gedierte’. De psalmen zijn liederen binnen het bijbelse bevrijdingsverhaal. Ze moeten gezongen worden in een liturgie die de kern van dat verhaal vertolkt en tot klinken brengt, steeds weer. Die kern is de Naam, zoals die in het boek van de Uittocht geschreven staat in onuitsprekelijke letters en die door de Stem uit het vuur nader wordt verklaard met de woorden ‘Ik zal er zijn – Ik stuur jou; en nog nader als hij, afdalend van het Sinaï-gebergte, tegen Mozes roept dat hij zal zijn ‘`erbarmend genadig lankmoedig’. Dat grote verhaal over een God-Bevrijder, een God van de armen, die een toekomstvisioen heeft, die een orde van gerechtigheid wil; die daartoe een Afspraak maakt met mensen. Dat Grote Verhaal-visioen heeft in mensen de psalmen opgeroepen. De psalmen zijn het bewijs dat dit verhaal weerklank heeft gevonden in mensen, en nóg vindt.

4. Hoe lees je de bijbel? Als een boek uit de hemel? Door God zelf gedicteerd, zoals verteld wordt in het grote uittochtverhaal: dat God-Ik zal zijn tien woorden en zijn Thora dicteerde aan Mozes hoog boven op de berg Sinaï? Zo wordt de bijbel nog gelezen, in talloze prachtige grote, in sfeervolle intieme kleine kerken. De bijbel Gods woord, Heilige Schrift, van kaft tot kaft geopenbaarde waarheid. De bijbel wordt ook anders gelezen, even eerbiedig, met evenveel besef dat het een eerbiedwaardig, uniek- fascinerend boek is. Maar niet als een boek uit de hemel, van boven. De theoloog Harry Kuitert heeft die andere manier van lezen kort en bondig samengevat in de woorden ‘Alle spreken over boven komt van beneden’. Alles wat geschreven staat over God en zijn koninkrijk zou door mensen ‘gedacht’ zijn, bedacht, in beelden en tafrelen beschreven, gewikt en gewogen, gedagdroomd, in vlagen fantasie, in stormen verlangen en dan opgeschreven op de wijze van literatuur, nu eens in grote lijnen, dan weer tot in detail. Het is verhaal, mythe, verbeelding, fictie. Of, met een populaire vakterm: God is de projectie van mijn verlangen naar een eeuwig antwoord, een zeker weten. Alles wat over ‘boven’ geschreven staat, gepreekt en gezongen wordt, komt van beneden, zegt Harry Kuitert – hij werd erom gehoond -; wordt hier beneden door mensen gehoopt of gevreesd, hemelfictie, helle-fictie. God de projectie van mijn verlangen? Ja, zie de beroemde psychiater Piet Kuiper, omdat hij mij zo geschapen heeft. Of met de woorden van oudjournalist-dichter Gerard van den Boomen: ‘nadat God ons had bedacht, hebben wij dankbaar God bedacht’. Wat betekent dit? Als in God de bijbel tot Mozes spreekt: ‘Haat niet je broeder in je hart, wees niet wraakzuchtig. Doe liefde je naaste die is zoals jij, je gelijke’, dan is dat dus in mensenharten en hersens opgekomen; in die tekst vertolkt God-boven het geweten dat in mensen ontwaakt is en steeds opnieuw ontwaakt. ‘Is een vreemdeling gast in jou land, verneder hem niet. Als één die in jullie midden geboren is, zal de vreemdeling zijn. Jij zult hem liefde doen die is zoals jij, je gelijke’. Dus – en dat ligt in de woorden van Kuitert besloten: Wat ‘beneden’, hier op deze aarde, in deze chaotische wereld, in onze wankelende harten en hersenen groeit aan inzicht in menselijke verhoudingen, aan redelijke tolerantie, gerechtigheid en ontferming, dat wordt door ‘boven’, door God in den hoge, beaamt en tot ‘zijn woord’ gemaakt. Ofwel, wij beneden maken God-boven tot woordvoerder van ons eigen inzicht en verstand, hart en geweten. In dat grote unieke ‘van beneneden’ bijbelse verhaal, enig in de wereldliteratuur, staat God geschreven als de stem van ons geweten. Zo hebben mensen ooit God gedacht, benoemd, mensen zoals wij.

5. We weten niets van God – Wie? Wat? Hoe? Nooit gezien. ‘Niemand heeft God ooit gezien’ zegt het boek-van –boven dat hier beneden, tussen ons in, geboren is. Een schepping in zeven dagen? Dat is een lied, oer-poëzie. Die uittocht uit het slavenhuis van Egypte? Groot fantastisch, mythisch verhaal waarin wij ons onuitroeibaar verlangen naar bevrijding, verheffing, opstanding, menswording uitbeelden. De bijbel fictie over God? Maar betekent dat dan ook dat God fictie is – dat hij niet ‘bestaat’?

6. God wordt in de bijbel als een persoon gedacht, een IK, die zich jegens mensen gedráágt – hoe? Herkenbaar menselijk, nu eens als een zorgende moeder, dan weer als een strenge vader, maar niet altijd even vriendelijk. In nogal wat bijbel passages wordt God beschreven als niet zo’n aardige vader, eerder als driftkop, veeleisend en zelfs als een ‘god der wrake’. Maar ook is te lezen hoe profetische dichters hebben gezocht naar beelden voor God waaruit alles wat zweemt naar dwang en bedreiging, geweld en vernedering is weggezuiverd. Er is een spoor van beelden en benamingen van een God-boven-God die puur licht is, die ruimte schept, ruimte is, die vrijlaat, die mensen aanbeveelt aan elkaar, die niets voor zichzelf vraagt, geen aanbidding en geen geloof, maar alles voor weduwe, wees en vreemdeling. Die van psalm 23 – die mijn voeten wast, ze zalft met balsem, niets zal mij ontbreken: die is God, boven God. Die hoogst denkbare is geen driftkop, geen despoot, geen God der wrake die er een hel op na houdt, maar de niet aflatende stem ‘doe liefde’. De ontdekking – of liever de bewering en de overtuiging op grond van vele grondige literaire analyses en archeologische onderzoekingen en vondsten, dat de bijbel een verhaal is –vanbeneden, door mensen bedacht, schitterende fictie, maar wel fictie, is voor vele christenen, protestant en katholiek, een aardschok geweest, een herseninfarct, een hartstilstand, – hun levensbesef, hun hele leven veranderde, en voor velen verbleekte heel hun bestaan ‘hier beneden’. Een van die velen was de zeer geleerde, zeer roomskatholiek gelovige historica Helene Nolthenius. Ik had in 1990 een gesprek met haar waaruit ik citeer; Het uiteindelijk niet meer kunnen geloven aan God en een eeuwigheid is een permanent verdriet. Zoals je een kind dat gestorven is altijd mist. Ik vraag: Het geeft geen schuldgevoel? Nee, helemaal niet. Misschien schuldgevoelens dat je zo resoluut het grote godsgeschenk van je verstand opzij zette, en tegen beter weter in alles accepteerde – waarom? Omdat het zo ontzettend mooi was, het enige echte mooie. Het eeuwen gekoesterde, traditionele verhaal over god, hemel, hiernamaals, en verhalen over Jezus in vier of meer evangeliën, het enig echte mooie? 7. De ontdekking dat e bijbel een boek-van-beneden is, door generaties mensen ‘bedacht’, heeft mij niet van God afgebracht. Ik heb geleerd, van joodse leermeesters met name, de talloze nog altijd gangbare interpretaties van dat grote verhaal te wantrouwen – en vervolgens hun aanspraak op leergezag en laatste waarheid te verwerpen – ik doel op alle theologische tradities sinds het concilie van Nicea in 325 en alle kerkelijke leer die tot op vandaag in het credo van Nicea gegrondvest is – in die ingenieuze tekst met zijn politiek gelande Jezus-definitie ‘God van god, licht van licht, ware god van ware god, geboren nietgemaakt, één in wezen met de Vader’. Ik denk dat er veel van het christelijk geloof wordt afgevallen, omdat het grote bijbelse verhaal in dit soort dogmatische ‘oneliners’ wordt samengevat, èn omdat met name de roomskatholieke kerk aan haar dogma’s een discriminerende moraal verbindt. 8. Bidden – wat wij hier doen dit uur – is gemeenschap zoeken en soms vinden. Verlangen naar een alles en iedereen omvattend bezield verband, een wereldwijde geestesgemeenschap van mensen die hartstochtelijk willen dat een nieuwe wereld komen zal. Daarom: laat ons bidden – wat zullen wij bidden? Gezegend Gij van hier tot waar ter wereld ook O lieve God en vriend wijd om ons heen – Gij zwijgt zo diep i alle talen dat het voelt alsof Gij niet bestaat. Ondenkbaar God die afdaalt om te bevrijden die mensen stuurt naar mensen in nood Gezegend Gij. Moge het waar zijn, wat geschreven staat dat ooit de dood, die laatste vijand, overwonnen zal zijn, onderworpen – de dood gedood, en Gij alles in allen.