Finalefeest van de SP

Veel mensen die in christelijke milieus zijn opgegroeid, valt het moeilijk om aan zichzelf te bekennen dat ‘het christelijk geloof’ hen niets meer zegt en volstrekt geen richting geeft aan hun vaak onvervulde en verwarde leven. 2006

Arnhem, 7 november 2006

Toespraak van Huub Oosterhuis als lijstduwer van de SP

Veel mensen die in christelijke milieus zijn opgegroeid, valt het moeilijk om aan zichzelf te bekennen dat ‘het christelijk geloof’ hen niets meer zegt en volstrekt geen richting geeft aan hun vaak onvervulde en verwarde leven. En tegelijkertijd voelen zij een grote behoefte aan verbondenheid, en een grote energie tot overgave en inzet; overgave aan iets dat groter is dan zijzelf; zij willen horen bij… en geloven in…

Geloven is een lastig woord. Voor de een klinkt het naar grote stelligheid, hogere kennis, voor de ander naar simpelheid, vage gevoelens en mooie muziek, kippenvelmuziek.

Geloven betekent oorspronkelijk: vertrouwen schenken, krediet geven en goede hoop hebben; wat het betekent tussen mensen in vriendschap, in liefde: ik houd van je, ik vertrouw me aan je toe, ik geloof in ons. Geloof en liefde zijn stam- en geestverwante woorden, in het Engels is dat nog hoorbaar: I believe, I love. Een grote liefde is een groot geloof, een grote inzet vraagt om een grote liefde.

Ik kom ze overal tegen, vooral buiten de kerken, maar sinds een jaar of vijf ook wel weer in kerkelijk verband: mensen die willen horen bij… en geloven in… Ik zie hoe ze zich inzetten en geven voor meer, veel meer dan hun eigenbelang. Ze zijn van een oud geloof afgevallen, ze geloven niet meer dat deze wereld vol uitbuiting en geweld de enig mogelijke wereld is – ze geloven niet meer dat ook maar iets in deze wereld onwrikbaar en natuurnoodzakelijk is, kindersterfte, aids, het bittere onrecht van de armoede en dus, als gevolg daarvan, het bittere geweld. Zij zijn van plan een andere wereld te maken, stukje bij beetje, dag na dag; zij trekken een spoor van andere, nieuwe wereld door deze oude heen.

In 1972 verscheen het wereldwijd gerespecteerde rapport van de Club van Rome: ‘Grenzen aan de groei’ – bedoeld werd de economische groei.

In 1994 verscheen het vervolg op dit rapport, het heet ‘Grenzen aan de concurrentie’, en werd gemaakt door de ‘Groep van Lissabon’, een aantal gezaghebbende economen en sociologen. En dat document werd wereldwijd nauwelijks opgemerkt, in de hoogbloei van het vrije markt denken kwam zijn boodschap niet gelegen. Wat is de boodschap? Het gaf een analyse van het neoliberalisme en ‘de nieuwe economische orde’.

Wij scheppen steeds meer rijkdom die steeds meer armoede voortbrengt. Over vijfentwintig jaar zullen er acht miljard mensen op aarde zijn, waarvan zeven miljard noodlijdend. Grote internationale ondernemingen zullen steeds voortvarender het aanschijn der aarde bepalen, netwerken van bedrijven die zich onttrekken aan elke democratische controle. Nationale industrieën moeten daarin mee, nationale regeringen kunnen niet veel anders dan het bedrijfsleven steunen met fiscale voordelen, versoepeling van sociale verplichtingen en milieuvoorschriften, aanleg van Betuwelijnen en startbanen.

De ontmanteling van de verzorgingsstaat. Het was geen vrolijk – het was een profetisch document.

In De Rode Hoed in Amsterdam, dat centrum voor cultuur, religie en politiek, heb ik een keer dat rapport van Lissabon tot onderwerp van een debat gemaakt. Ik was er heel erg van geschrokken, en vooral ook van het feit dat er vanuit politieke partijen niet op gereageerd werd – het was in boekvorm verkrijgbaar, maar werd niet verkocht. Ook op dat Rode Hoed-debat kwamen niet veel mensen af. En maar enkelen waren geschokt door wat ze hoorden. ‘Ach, zo’n vaart zal het niet lopen.’

Toen de zaal bijna leeg was, bleef een oud echtpaar nog even zitten. Zij huilde. Hij vroeg haar: waarom huil je? Ja waarom huil ik – waarom huil jij niet? Daar begin ik niet aan, zei hij, om deze rotwereld ook nog huilen.

Dorothy Day, – niet Doris Day, de filmster op wie in de jaren vijftig van de vorige eeuw mijn hele generatie verliefd was – maar Dorothy Day, waar we nog nooit van gehoord hadden: in 1917 twintig jaar oud, had ze al in de gevangenis gezeten vanwege haar acties voor vrouwenkiesrecht, en later zat ze weer in de cel om haar protest tegen de Vietnamoorlog. In de jaren dertig, toen de grote crisis woedde in Amerika, stichtte zij de ‘Catholic worker’, een beweging tot hulp aan daklozen, alcoholisten, geestelijk gestoorden; in het zuidelijk deel van Manhattan, waar later de Twin Towers werden opgericht, had zij een gaarkeuken waar ze dagelijks soep uitdeelde, de ingrediënten bedelde ze bij elkaar in restaurants en winkelketens. Tot haar dood in 1980 runde ze dat project. Ze was geestig, wijs, onvermoeibaar; … maar eens in de zoveel weken overkwam het haar dat zij moest huilen en ontroostbaar was, dagen lang.

Nooit heeft het Amerika aan zulke tegenstemmen, tegen het onrecht van de tweedeling, tegen de machinerie van de oorlog, ontbroken.

Ik bewonder mensen die huilen om deze wereld; die sterk, geestig, wijs en onvermoeibaar zijn, maar ook verontwaardigd en verbijsterd, en huilen. Ik ken ze ook wel onder SP-stemmers. Huilen kan je ook met droge ogen. Dorothy Day had tranen, maar ook een visioen: het bijbelse visioen van een nieuwe wereld. Ik ga er een paar regels uit voorlezen, het is utopische poëzie. Even utopisch als die socialistische Internationale die vijftien jaar geleden nog wel eens hier en daar in Nederland gezongen werd: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde’.

Een nieuwe wereld? Jazeker. In de hemel zal je bedoelen? Nee, hier op aarde, zeggen de bijbelse profeten. Geen kinderen zullen daar sterven. Oude mensen maken hun dagen vol en jonge mensen zullen daar pas op hun honderdste sterven. Zij bouwen huizen en wonen erin. Zij planten wijngaarden en eten de vruchten. Zij bouwen niet meer en anderen wonen erin, planten niet meer en anderen eten het op. Zij zullen niet voor een leegte zwoegen, geen kinderen baren voor de verschrikking

Op 7 oktober, in het Muziektheater aan het Amsterdamse IJ heb ik in mijn toespraak gezinspeeld op deze utopische bijbeltekst. Maar Trouw-columnist Ephimenco herkende die toespeling niet en schreef over de ‘belachelijke utopie van die tomaten-priester’. Ik heb besloten dit visioen ernstig te nemen, en een andere wereld dan deze, een nieuwe, voor mogelijk te houden, mèt al die anderen samen die willen horen bij … en geloven in …

Ik probeer mijn oren en ogen te scherpen voor de kleinste tekenen van opleving en nieuw begin. Ik voel een plicht tot vertrouwen, ik kies voor hoop tegen wanhoop. Ik weet: er trekt door de eeuwen heen en tot op vandaag een lange stoet van zulke kiezers. Er bestaat een traditie van hoop, van utopische verbeelding èn van nuchtere afspraken – maak de afspraak met jezelf, en met zoveel mogelijk anderen: dat je zult blijven verlangen naar een wereld waar schoon water en brood en solidariteit en levenskansen zijn voor allen, alles voor allen. En richt daarop je politieke keuzes. ‘En jonge mensen zullen daar pas op hun honderdste sterven’ – dat elementaire ideaal, verloochen dat niet. En vernieuw de afspraak met jezelf ieder jaar, op je verjaardag, op de avond voor Kerstmis, op Pasen of Pinksteren of Grote Verzoendag of op het Suikerfeest, of op 5 mei – dagen genoeg. Nog één ding: tot het begin van die nieuwe wereld hoort het Generaal Pardon, waar wij gisteren voor hebben gedemonstreerd. Daar zal ik om blijven roepen, vloeken en smeken.

Lied van Generaal Pardon

Zomer tweeduizend zes. In Holland vallen geen bommen. In Holland vallen mensen in een diep zwart gat.

Als je papieren niet deugen maak je bij ons geen kans.

Moest jij je land ontvluchten? Dat is dan jammer voor jou.

Maar nog vóór het wintert waait iets van lente aan: stemmen zijn opgestaan, willen opnieuw beginnen. Rechtop komen te voorschijn onder de lentezon al onze vreemde bekenden en vernemen de woorden van Generaal Pardon.

Zomer tweeduizend zeven, toekomst op een kier: leven zullen zij, veilig wonen zullen zij hier.