Zo voelt de nieuwe wereld

De wereld, waar je ook komt, zindert van de mensen.

Amsterdamse Studentenekklesia. Midzomerzondag, 29 juli 2007

1.
De wereld, waar je ook komt, zindert van de mensen. Wij mensen. Ik was rondom het Trasimeense meer, Midden-Italië. Laaiende zon, stapelwolken in snel wisselende gestalten. ’s Avonds de hoge sterren. Er is hier nog plaats genoeg voor honderdduizend Afrikaanse vluchtelingen, dacht ik een keer. Honderd schaduwrijke dorpen, velden genoeg die geploegd en bezaaid willen – ik ga er niet over en ik weet niet hoe het zou moeten, maar ik dacht even – en denk nog – dat het kan. Wie gaat er wel over? Van wie zijn die onmogelijk mooie landschappen, de overvloedig bloeiende gronden?

2.
De wereld, waar je ook komt, zindert van de mensen. Ik was ook even in Rome, drie dagen. Daar kan geen mens meer bij, maar daar stromen de pleinen steeds voller, stoeten toeristen achter een vlaggetje aan, uit Japan en Zuid-Korea; daar wordt gebedeld op iedere straathoek en aan de deuren van alle kerken, wij mensen. Wat moeten we van elkaar, mèt elkaar – elkaar teveel en te weinig.

3.
Onlangs verscheen een boek met interviews over al of niet een persoonlijke God –iets of iemand. De theoloog Harry Kuitert eindigt zijn inleiding met deze zinnen: ‘Wij hebben alleen elkaar in deze wereld (…) En elkaar hebben we niet bedacht’. De suggestie dat een persoonlijke God wèl door ons bedacht is, laat ik nu even buiten beschouwing – ja wij hebben elkaar in deze wereld en elkaar hebben we niet bedacht. Hebben wij elkaar – wie wij? Hoezo ‘wij’? Wij, eerste persoon meervoud, ontelbaar veelvoud van ‘ik’? Zinderend ‘wij’, de een met geen god, niets, niemand, de ander met een god almachtig, barmhartig, en allemaal met honger en dorst en lust en woede en tranen op zijn tijd. ‘Het is meer dan je ooit had durven dromen of hopen’, schrijft Kuitert ‘en het geeft zelfs zin aan je bestaan’. Die zinderende onmeetbare menigte, overal ter wereld om je heen, overal in je blikveld als je tenminste je ogen opendoet … duizelingwekkend wij mensen … De zin van je bestaan? Hoe voelt dat, hoe moet ik mij inleven in het onmetelijke – hoe leef je je ìn in de klimaatverandering van deze planeet? Zin geven is verantwoordelijk zijn – hoe ben ik verantwoordelijk voor de smeltende gletsjers, en voor de aidsgolf die na Afrika nu Azië gaat overspoelen?

4.
Zoveel planeet, zoveel mensheid, geen beginnen aan: wie kent dat gevoel niet? Gevoel van moedeloosheid – vergeefsheid: waar blijf je met je goede wil, wat doe je ertoe.

Ik was 18, ik wou priester worden. Ik moest en zou – ik begon eraan in de eerbiedwaardige Orde der Jezuïeten. Je leerde mediteren, nadenken over God en deze wereld en jezelf daarin: je leerde bidden: overgave, je innerlijk ter beschikking stellen van deze wereld, kome wat komt. Ik bad me de blaren, en vaak, steeds vaker, overviel me dan het ‘God-bestaat-niet-gevoel’. Maar dan ging de bel, en na zeven minuten nog eens – einde van de meditatie. Dan moesten we naar de kloosterlijke ziekenvleugel, oude mannen verschonen, met zachte handen – dat deed ertoe. En dan verdween mijn God-bestaat- niet-gevoel.

5.
Als Gij bestaat bewerk ons dan.
Herschep ons hart en ons verstand.
Dat wij ontvankelijk worden voor uw Naam.

‘Mensen bewerken’ – dat wordt toegeschreven aan de heilige geest: harde harten masseren dat zij gaan bloeien; harde taal verzachten, nuanceren, doen zwijgen; slappe handen stevig maken –dat zij het goede doen dat moet gedaan: dàt bewerkt de heilige adem – die maakt ons ontvankelijk voor de Naam ‘Ik zal er zijn’; vormt ons naar die Naam, dat wij leren hoe wij er moeten zijn voor elkaar, in deze immense wereld; hoe wij ‘er toe doen’.

6.
De bijbelse levensleer, die wij hier proberen te verstaan en te actualiseren, de Thora, wijst ons erop dat wij orde moeten scheppen in de chaotische veelheid van deze wereld. ‘Planeet’ en ‘mensheid’ zijn onveilige, te grote woorden, begrippen waarin je verloren raakt, nergens blijft. Daarom zoek je – ‘je’ wij mensen – een veilige plek, schaduw van bomen, met enkele anderen samen, waar je rust vindt, en waar je te vinden bent en er toe doet. Zo mogelijk een plaats van waar je uitzicht hebt: waar je ‘alles’, het geheel, het veel te grote, niet uit je ogen en je hart verliest.

7.
Dat ‘Liedje Hammaäloth’, die kleine psalm 133, over die samenwonende broeders, ‘het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, neerdalende op den baard, een baard van Aaron die nederdaalt tot op de zoom zijner kleren’, die kleine psalm 133 gaat nu over zo’n veilige plek. Ik hoop dat deze ekklesia, op deze midzomerzondag, en vanaf 9 september weer wekelijks, zal ‘voelen’ als zo’n uitzichtplaats waar wij rust vinden en te vinden zijn, om te doen wat gedaan moet.

psalm 133, vrij

Alleen kan ook
met twee is beter
twee of drie
met twaalf
of zeven maal zeven
eendrachtig.

Je wast je piekharen hoofd
je haar wordt zacht
je wrijft de zalf erin
het druipt over je konen in je hals.

Zo voelt het, zijn met
velen, veilig –
dauw daalt neer
van hoog gebergte
in de morgenzon.

Je kent elkaar
je weet wie bij je hoort
gezegend ben je –

Zo voelt de nieuwe wereld
die komen zal.