Koningen en profeten

In het vorige ekklesiaseizoen lazen wij de bijbelse verhalen over het koningschap in Israël,

Amsterdamse Studentenekklesia, 16 september 2007

Woord ten geleide

In het vorige ekklesiaseizoen lazen wij de bijbelse verhalen over het koningschap in Israël, over Samuel en Saul, over David en Goliath en Jonathan, over Tamar en Absalom en Rispa. Komende maanden lezen wij de verhalen over Israëls ballingschap. In de toespraak van vandaag probeer ik u uit te leggen hoe die ballingschap het gevolg is van de wijze waarop het koningschap in Israël werd uitgeoefend.

Ik heet met name Petra Kerssies en Tom Löwenthal welkom, die hun kind, pas geboren, hier ten doop zullen houden.
Wij vieren liturgie, rondom brood en beker en geen lied gaat ons te hoog. Maar wij proberen ook, van week tot week, de schrift uit te leggen, de bijbelse verhalen te lezen als levenslessen voor vandaag-de-dag.

Gij de gesproken hebt
door Mozes en Elia en de Profeten –
en door Jezus uw dienstknecht:
open de woorden die geschreven staan
doe lichten over ons uw Aangezicht

Toespraak

Koningen en profeten

In de vergaderzaal der goden
opgestaan
oog in oog met de opperwezens
staat hij, die Ene
en spreekt

hoor zijn aanklacht:

Hoe lang nog het recht geloochend,
Ploert en Schender begunstigd?
Doe recht de minste, het weeskind,
de arme, beroofde, vernederde.
Red hen die geen verweer hebben,
doe hen ontkomen
aan de hand van de schenders.

Zij willen niet weten, niet zien
in duisternis gaan zij hun gang –
op haar grondvesten
wankelt de aarde.

Wel heb ik gesproken,
zegt hij, die Ene:
godheden zijt gij,
zonen, gij allen, van God in de hoge,
maar sterven zult gij,

als mensen sterven,
vallen, zoals koningen vallen.

Sta op, richt de aarde, Gij,
want u komen toe alle volken.

1.
In psalm 82 wordt het zó voorgesteld dat er een grote vergadering van goden wordt gehouden, op de top van een hoge berg bijvoorbeeld, de Griekse Olympus, zoiets, er zijn heel wat van die bergen op aarde – er zijn heel wat goden ook – goden zijn mensen die het bestáán andere mensen met zwepen te slaan.

Die goden beheersen de aarde, zij bezitten de grond en de grondstoffen – opperwezens, ze zijn in vergadering bijeen en ze hebben het slechtste met de mensen voor. Ook die Ene, die in de bijbel een unieke naam heeft ‘’God Ik zal er zijn’’ is zijn naam – ook die Ene is daar en hij staat op, voor de ogen van die opperwezens, en hij roept:

Hoe lang nog het recht geloochend,
Ploert en Schender begunstigd?
Doe recht de minste, het weeskind,
de arme, beroofde, vernederde –
Red hen die geen verweer hebben.

Het Koningschap in Israël was bedoeld om ‘hen die geen verweer hebben’ te redden. Een boerenzoon, uit de kleinste stam van Israël en uit de minst aanzienlijke familie van de stam, wordt tot koning gezalfd. Saul. Hoe begint zijn koningschap? Luister:

Nachas, de Ammoniet (een vijandig buurvolk), rukte op en belegerde Jabes in Gilead.
Alle mannen van Jabes zeiden tot Nachas:
Sluit met ons een verbond en wij zullen uw onderworpenen zijn.
(ze zijn gedemoraliseerd – ze geven het op)
Nachas, de Ammoniet, sprak tot hen:
Op één voorwaarde wil ik een verbond met jullie sluiten:
dat ik jullie allemaal je rechteroog mag uitsteken.
Toen Saul dit hoorde
werd hij aangegrepen door de Geest van God
en hij ontstak in hevige toorn.

Helige toorn. Hij verslaat Nachas, de Ammoniet, en red de weerloze mensen van Jabes. Zo is het begonnen. Zo was het bedoeld. Zo is het niet gebleven.

2.
Saul houdt het niet, hij verflauwt, verwildert. Zijn opvolger David verandert langzaam maar zeker in een oosterse despoot. Davids zoon en opvolger Salomo, zo lees ik in het Boek Koningen, ‘had behalve de dochter van Farao nog veel andere vrouwen uit vreemde volkeren – en deze vrouwen maakten hem ontrouw; toen hij oud was verleidden zij Salomo tot het dienen van andere goden’, die goden van uitbuiting, van ongebreideld grootkapitaal. Na Salomon’s dood beklaagt het volk zich bij zijn zoon Rechabeam: ‘Uw vader heeft ons een zwaar juk opgelegd; verlicht toch de zware dienst waartoe uw vader ons gedwongen heeft en het harde juk dat hij ons heeft opgelegd’ (1 Kon 12, 4). O ja, zegt Rechabeam, heeft mijn vader jullie gegeseld met touwen? Ik zal jullie geselen met schorpioenen.

Het koninkrijk van David, waarin de twaalf stammen van Israël verenigd zijn, valt onder Rechabeam uit elkaar, tien stammen vormen het Noordrijk, twee stammen – Juda en Benjamin – het Zuidrijk. Twee generaties later komt in het Noordrijk, dat zich nog het koninkrijk Israël noemt, de militair Omri aan de macht. Hij was nog erger dan zijn voorgangers, hij volhardde in het kwaad waartoe Salomo de kinderen van Israël gebracht had om ”God Ik zal er zijn” met die waangoden te tergen (16, 26). Na hem komt zijn zoon Achab aan de macht. Hij trouwt met Izebel, de dochter van de koning van Sion en gaat Baal dienen en aanbidden. Hij bouwde voor Baal een heiligdom en richtte daar een altaar op (16, 31-32). Baal betekent bezitter, heer, groot-grond-bezitter. Baal is het recht van de sterkste, dat economische systeem. Het alom vestigen van de Baal-cultus betekent dat Koning Achab de armen zal ‘geselen met schorpioenen’. Er staat over hem geschreven in het Boek der Koningen: dat hij deed wat kwaad was in de ogen van ”God Ik zal er zijn”

3.
Op dat moment in de geschiedenis verschijnt de profeet Elia. Het verhaal vertelt dat Elia ‘verschijnt’ aan Achab, zoals ‘God Ik zal er zijn’ verscheen aan Mozes. De Bevrijder-God verschijnt ìn Elia aan Achab. En in de mond van Elia wordt de naam van de God van Mozes een oproep tot sociale revolutie.
De verhalen rond Elia verwijzen naar een harde klassenstrijd die in de negende eeuw voor onze jaartelling in Israël gestreden zou zijn. Een strijd op leven en dood van het onderhorige en uitgebuite volk tegen de grootgrondbezitters-kaste met aan het hoofd de koning. Tegenover Baal die de heersende machtsverhoudingen sanctioneert stelt Elia de God die Israël uit het slavenhuis heeft bevrijd. Bij lezing en nadere analyse van deze verhalen blijkt dat deze Bevrijder-God partij kiest in de klassenstrijd die binnen Israël gestreden wordt. Hij is niet de god-van-iedereen in Israël, inclusief de koning en zijn onderdukkersclan, hij is de partijganger van de slachtoffers, de god van de ontrechten.

Het is een gruwelijk verhaal: Elia laat de vierhonderdvijftig priesters van Baal afslachten. Hij vlucht voor Achab en Izebel de woestijn in, wil dood – het is genoeg geweest – hij mag niet dood. Hij rent 40 dagen en 40 nachten, beklimt de Horeb, de Sinaï, de berg van Mozes, van de Tien Woorden over gerechtigheid. Hij klaagt ‘ik alleen ben over’ en schuilt in de rotsspelonk waar ook Mozes gestaan heeft toen God hem voorbijging. Toen hoorde hij een stem, De stem:
Wat doe jij hier, Elia?
Naar buiten. Sta op de berg
voor mijn aangezicht –
En daar, die voorbijging was Hij.
Een stormwind, bergen splijtend,
rotsen verbrijzelend,
vóór Zijn aangezicht uit.
In de stormwind: Niet Hij.
Na de storm aardschokken, vuur.
In de schokken, in het vuur: niet Hij.
Maar na het vuur, een stem van doodse stilte
van zwijgen en doodse stilte.
En het geschiedde dat Elia hoorde.
Hij bedekte zijn gezicht met zijn mantel,
en ging naar buiten
en bleef staan aan de ingang van de spelonk.
Toen een stem die hem vroeg:
Wat doe jij hìer, Elia?
(1 Kon 19, 11-14)

Elia moet niet híer op de Berg zijn, maar dáár waar de slachtoffers vallen: hij wordt teruggestuurd, naar de feiten, de harde realiteit. Hij moet ingrijpen in de loop der feiten: hij moet een nieuwe koning zalven, wat neerkomt op ‘een staatsgreep plegen’, hij moet revolutie maken. Hier wordt profetisch-visionair verteld dat ‘God Ik zal er zijn’ partij kiest in de strijd die zijn volk Israël inwendig verscheurt. Hij is niet neutraal. Hij wordt partijganger van de vermoorden en vertrapten wier lotgevallen in de verhalen van Elia verteld worden: hongerlijders, weduwen die in de handen van de woekeraars zijn gevallen, een man die vermoord wordt omdat de koning zijn wijngaard wil hebben. De God van Israël is hùn God, tegen de koningen van Israël in.

Het Elia-verhaal is een onverbiddelijke waarschuwing. Een samenleving die zo meedogenloos met mensen omgaat als Salomo, Rechabeam en Achab, roept de revolutie over zich af.

Maar de ‘god van het christendom’, die van Jezus en de apostelen en de kerk, staat toch wel boven de partijen, die is toch neutraal, ja zelfs antirevolutionair? Wie neutraal is steunt de machthebbers. In het evangelie van Lukas zegt Jezus: Je kunt niet ‘God Ik zal er zijn’ dienen en de Mammon. De mammon is Baal: het systeem waarin macht-en-bezit ‘God’ is, als God functioneert, werkt. Wat Naomi Klein ‘het rampenkapitalisme’ noemt, noemde Elia ‘Baal’, en noemde Jezus in de traditie van Elia, De Mammon. Die kunnen niet samengaan – veel christenen denken dat het wel kan, veel christelijke politici hebben een voorkeur voor zo’n coalitie. Enkelen niet.

4.
In de geschiedenis van de godsdiensten zijn de profetisch-bijbelse geschriften uniek: zij kijken naar deze wereld, met al zijn opperwezens, vanuit de afgrond van de armen, met de ogen van hen die geen verweer hebben.
Amos, die wij gezongen hebben, en Micha, die wij nog zullen zingen, ontmaskeren heel de internationale politiek van hun dagen als roofzucht en moord. Wat doet gij in uw paleizen, Israël, Ammon, Edom, Moab? Smerige plannen smeden, vuile oorlogen beramen tegen jullie eigen volk. En wat doe je in je heiligdommen? Vroom, bij fluit en snarenspel, instemmen met die plannen.
En omdat jullie niet bereid bent je ‘systeem’ te veranderen, zijn jullie op den duur niet te redden: je zult te gronde gaan aan het systeem dat je huldigt, ‘aanbidt’ – de Baal die je dient. Je zult door andere volkeren, die nog bedrevener zijn in het organiseren van onderdukking, gepakt worden, en zelf onderdrukt door nog wredere koningen die zich Farao of Keizer noemen. En zo gebeurde het met het Noordrijk Israël: vernietigd door de Assyriers, in 722, en met Juda en Jeruzalem: vernietigd door de Babyloniërs in 587, met tempel en al, en in ballingschap gevoerd. Omdat zij de woorden ‘red hen die geen verweer hebben’ niet wilden volbrengen.
Deze profetische politieke analyse is aanstootgevend en onwelkom tot op vandaag.

5.
Ballingschap. Aan Babelsstromen. Veertig jaar. Ballingschap is een verbroken relatie – je relatie met een land, een plek, een samenhang, een gezin; met een gezinsverband dat je vasthield, een geloofsbeleving die je inspireerde, een jeugdervaring van geborgenheid. Ballingschap is dat je materieel of geestelijk ‘ontheemd’ bent, ‘in de lucht hangt’; en je hoort niet in de lucht, maar op de aarde, in een bed, aan een tafel, mensenwarmte om je heen. Wie dat niet heeft, is een ‘vreemdeling’ en raakt ook vervreemd van zichzelf. Het verhaal over de ballingschap van de ‘kinderen van Israël’ is, misschien meer nog dan het uittocht- en woestijnverhaal, een herkenbare parabel – wie heeft er geen verloren land? En moeizame, gestoorde, verbroken, afgestorven relaties: iedereen weet hoe dat voelt, en meestal uit eigen ervaring. De bijbel weet er alles van. De psalmen zingen het.

Ik wil herinneren aan drie afspraken die wij, in de loop van jaren, met elkaar gemaakt hebben. Een afspraak over het woord ‘God’ dat aan betekenis en zeggingskracht verliest, wanneer we teveel televisie kijken en niet bij de bijbelse les blijven. Met ‘God’ bedoelen wij-hier de stem die spreekt in Psalm 82 en vele andere psalmen. Die stem, die wij herkennen in ons geweten: ‘mens waar is je broer, je zusje’, die-stem-uit-het-vuur, die Mozes riep, en Jezus. Die mensen stuurt naar mensen in nood.

En ook hebben wij met elkaar afgesproken – of is dat vandaag voor het eerst? – dat wij zullen proberen te denken vanuit de slachtoffers van ons ‘rampenkapitalisme-systeem’, al die wegwerpmensen die geld kosten en niets opbrengen. En dat wij zullen blijven verlangen naar een wereld waar brood en recht en liefde is voor allen, waar de oorlog wordt afgeleerd, zoals het lied van Micha zingt. En dat wij de kleinste gebaren van solidariteit en ontferming zullen verstaan als beloften dat die wereld komen zal.

En dat ‘onze’ kinderen, Tom en Petra die wereld nog zullen zien opdagen! Zo moge het zijn.