Pasen 2009

En het geschiedde, dat hij Petrus, Johannes en Jakobus meenam

Amsterdamse Studentenekklesia, 12 april 2009

Lezing uit het evangelie van Lukas
Lukas 9:28-36

En het geschiedde,
dat hij Petrus, Johannes en Jakobus meenam
en de berg opging, omhoog, om daar te bidden.
En het geschiedde, terwijl hij bad,
dat zijn gezicht van aanschijn veranderde
en zijn kleren werden blinkend wit.
En zie, twee mannen spraken met hem,
het waren Mozes en Elia –
in heerlijkheid verschenen,
spraken zij over zijn uittocht
die hij bestemd was te voltooien in Jeruzalem.
Petrus, en die met hem waren, sliepen, zwaar en diep.
Zij schoten wakker en zagen zijn heerlijkheid
en de twee mannen die bij hem stonden.
En het geschiedde
toen die twee van hem scheidden,
dat Petrus sprak tot Jezus:
Meester, het is schoon voor ons om hier te zijn.
Zullen wij drie tenten maken,
een voor jou, een voor Mozes, een voor Elia? –
hij wist niet wat hij zei.
Terwijl hij zo sprak, geschiedde het
dat een wolk hen overschaduwde.
En zij vreesden
toen zij binnengingen in de wolk.
En het geschiedde dat een stem sprak uit de wolk:
Deze is mijn zoon, de uitverkorene,
hoort naar hem.
En terwijl de stem geschiedde,
bevonden zij Jezus alleen.
Zij zwegen,
vertelden aan niemand, in die dagen,
wat zij hadden gezien

Toespraak

En het geschiedde: dat hij Petrus, Johannes en Jakobus meenam, en de berg opging, omhoog, om daar te bidden.’ En het geschiedde, terwijl hij bad, dat het toekomstvisioen van een nieuwe wereld óver hem kwam, en dat zijn gezicht van aanschijn veranderde.

1.
Je mag hier je vinger opsteken als je een woord niet begrijpt – daar gaat al een vinger de lucht in: hoezo een visioen? Is dat niet een ander woord voor zinsbegoocheling, hallucinatie, koortsdroom? Ik zal proberen geduldig en zo helder mogelijk te herhalen wat in deze ekklesia wekelijks wordt gezongen en gevierd: dat Jezus van Nazaret ons verschenen is in een traditie van hoop op een nieuwe wereld; van uittocht uit alle systemen van uitbuiting en slavernij.

Toen hij biddend daar op die berg was, geschiedde het dat dit visioen van uittocht en bevrijding óver hem kwam – en zijn gezicht veranderde van aanschijn en zijn kleren werden blinkend wit, de kleur van de nieuwe wereld. ‘En zie, twee mannen spraken met hem, het waren Mozes en Elia. In lichtglans verschenen, spraken zij over zijn uittocht die hij bestemd was te voltooien in Jeruzalem.’ Zijn uittocht: zijn roeping om, tegen goddelijke keizers met hun legerscharen in, het koninkrijk van God, van ‘God Ik zal er zijn’, te verkondigen – een nieuwe wereldorde van solidariteit en verzoening tussen mensen – dat dat kán. Zijn uittocht voltooien, ten einde toe te volbrengen, met de marteldood voor ogen… Hij wierp zich op de aarde neer en bad: Abba, vader, als het mogelijk is, laat deze beker mij voorbijgaan – zij sleepten hem naar Golgota – God mijn God, waarom heb jij mij verlaten? – Vader, in jouw handen beveel ik mijn geest. Die uittocht was hij bestemd te volbrengen.

2.
Kafka, Franz Kafka, laat aan het begin van de vorige, de twintigste eeuw, bijna honderd jaar geleden, in 1912 – Kafka laat, in een van zijn verhalen, een mens van gedaante veranderen. ‘Toen Gregor Samsa op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij, in zijn bed, in een monsterachtig ongedierte was veranderd.’
Die ‘gedaanteverandering’ is een onheilspellend visioen gebleken: wij weten hoe in de twintigste eeuw miljoenen mensen als monsterachtig ongedierte zijn uitgeroeid. De evangelieschrijver Lukas beschrijft in beeldentaal, bij benadering, de gedaanteverandering van Jezus: hij laat hem van gedaante veranderen in een toekomstmens: blinkend wit, stralend nieuw. Toen hij zich biddend overgaf aan het visioen van een ‘nieuwe wereldorde’, werd hij zelf tot ‘eerstgeborene’ van die nieuwe wereld – samen met zijn leermeesters-in-uittocht Mozes en Elia. De voltooiing van zijn uittocht is dat hij door de dood heen breekt, heengetrokken, ‘uitgetogen’ wordt, dat hij door alle systemen van uitbuiting en slavernij heen breekt – naar het licht. Dat hij licht-van-licht wordt. Beeldentaal. Stameltaal.

Je krijgt een kind. Wat hoop je voor dat kind? Toch niet dat het ooit in een monsterachtig ongedierte zal veranderen? Toch zeker dat het licht-van-licht zal worden – blinkend wit, stralend nieuw – ooit, even. Nee, niet even – alle dagen van de toekomst stralend nieuw. Dat hoop je toch? Toch niets minder?

3.
Probeer je in te leven in het verhaal over Jezus’ gedaanteverandering. Probeer het te lezen als een verhaal over onszelf, over deze Ekklesia, dit eenentwintigste- eeuwse project van navolging. Hier is de berg die wij opgaan om te bidden. En hier, in gebed verzonken en verheven, ons hart en ons verstand geopend naar het visioen, en bereid om het mee te dragen, zal het over ons komen, ons doorlíchten en van gedaante doen veranderen: van amorfe, chaotische, onsamenhangende mensen zullen wij ‘het lichaam van de messias’ worden (‘lichaam van Christus’). En dan zullen Mozes en Elia ons verschijnen: de volheid van de Thora: Maak mijn ogen helder dat ik zien mag / het wonder van uw Thora. / Dat uw recht zal gelden, ooit, voor immer -. Mozes en Elia zullen ons bemoedigen en verlichten, hoe wij ónze uittocht uit het systeem van deze oude wereld moeten volbrengen.
Lukas, die dit tafereel geschreven heeft, laat, verderop in zijn evangelieverhaal, Jezus zelf spreken over ‘kinderen van de opstanding’.
Bij het horen van zulke woorden zou ik al mijn tien vingers tegelijk willen opsteken, in een soort help-help-gebaar: wat in godsnaam betekenen die woorden? Volgens de Naam van ‘God Ik zal er zijn’ betekenen die woorden: er bestaan, in deze oude wereld, sterfelijke, nietige mensen, vrouwen en mannen, die onvoorwaardelijk vasthouden aan het woord van de Thora over solidariteit, ontferming, hebt elkander lief – zij dóen die woorden – ‘zij hebben zich al doende een nieuwe wereld waardig getoond,’ zegt Jezus, en daarom zullen zij ‘kinderen van de opstanding’ zijn. Zegt Jezus. Eerstelingen van een nieuwe wereld. Zoals hij.

4.
Je laat je kinderen dopen hier – Marlijn! En Arent. Dopen is geboorte vieren: dat ze er zijn; dat ze er voortaan altijd zullen zijn, nooit meer niet bestaan – ik had ook zonder jou… maar nu niet meer. Ze zullen, die twee, gedoopt worden in het grote verhaal van uittocht en goed wijd licht land. Ten teken dat jullie vastbesloten zijn de woorden ‘hebt elkander lief’ en ‘brood voor allen’ aan Marlijn en Arent te leren en voor te leven – opdat jullie samen ‘kinderen van de opstanding’ zullen worden.

5.
Een vinger gaat omhoog. Ja, jij wilt natuurlijk weten wat er gebeurt als je dood gaat. Waar je blijft – of er iets van je overblijft – je onsterfelijke ziel? Hij zal je ziel bewaren, heb je gehoord, gezongen.
Paulus, je weet wel, die brievenschrijver, de gedrevene, die van de ekklesia als ‘lichaam van de messias’ – die heeft daar eenvoudige, stoutmoedige woorden over geschreven. Hij meent: ‘dat onze vergankelijke lichamen zullen opstaan tot onvergankelijkheid, zoals een graankorrel opstaat in een korenhalm.’ – ‘Ook wat je zaait, moet eerst sterven om tot leven te komen,’ zegt hij laconiek. Jezus zou, op de avond voor zijn dood, gezegd hebben: ‘Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen. Maar als hij sterft, brengt hij veel vruchten voort.’ Met die graankorrel bedoelt hij zichzelf. Paulus strekt die beeldspraak uit naar allen die Jezus gevolgd zijn: hun tranenlichaam zal vrucht dragen in een onsterfelijk lichaam.
Beeldentaal. Stameltaal. Wie bedenkt zoiets? Ons tranenlichaam zal vrucht dragen in een onsterfelijk lichaam. En als dan het sterfelijke met onsterfelijkheid is bekleed, blinkend wit en stralend nieuw, dan is de dood verslonden, dan is die laatste vijand onderworpen – en dan zal God alles in allen zijn.

In de traditie van die woorden zijn wij hier op Paasmorgen 2009 bij elkaar – groet elkaar, hebt elkander lief.