Woord ons gegeven: God in ons midden

Toen hij de menigten zag,
ging hij opwaarts, de berg op,

Studentenekklesia, 13 september 2009

Voorlezing uit het verhaal over Jezus van Nazaret
Evangelie van Matteüs 5:1-6 & 6:6.25-34

Toen hij de menigten zag,
ging hij opwaarts, de berg op,
en toen hij was gaan zitten,
kwamen zijn leerlingen bij hem.
Hij verhief zijn stem en onderrichtte hen:
Gelukkig de armen van de geest
want van hen is het koninkrijk der hemelen.
Gelukkig de bedroefden
want zij zullen worden getroost.
Gelukkig de zachtmoedigen
want zij zullen de aarde beërven.
Gelukkig zij die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid
want zij zullen worden verzadigd.

Als je bidt,
ga dan naar je binnenkamer,
sluit je deur
en bid tot je Vader in het verborgene.
En je Vader die in het verborgene ziet,
zal het je vergelden.

Wees niet bezorgd voor je leven,
wat je zult eten of wat je zult drinken,
of voor je lichaam, waarmee je het zult kleden.
Is het leven niet meer dan het voedsel
en het lichaam niet meer dan de kleding?
Kijk naar de vogels van de hemel:
zij zaaien niet en maaien niet
en verzamelen niet in schuren,
het is je vader in het verborgene die ze voedt.
Zijn jullie niet meer dan zij?
Wie van jullie kan, door zich zorgen te maken,
één centimeter toevoegen aan zijn lengte.
En waarom je zorgen maken over kleding?
Zie de lelies van het veld, hoe ze groeien.
Zij werken niet, zij spinnen niet – ik zeg je:
dat Salomo in al zijn heerlijkheid
niet was gekleed als een van deze.
Als God het gras van het veld
dat er vandaag nog is
en morgen in de oven wordt gegooid,
zo aankleedt,
hoeveel te meer dan met jou, kleingelovige!

Maak je dan ook niet bezorgd.
Zeg niet ‘hoe komen we aan eten en drinken en kleding’.
Als je dat zoekt, doe je wat alle volkeren doen.
Je vader weet dat je dat alles nodig hebt.
Zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid
en dat alles zal je toegift zijn.

Wees niet bezorgd voor de dag van morgen.
De dag van morgen zorgt wel voor zichzelf
Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.

Woord ten geleide

Welkom u allen – allen hier bekend en thuis, of nog niet, welkom allen die hier voor het eerst gekomen zijn – welkom koor, dirigent, pianist – welkom orgel, pas gerestaureerd, vandaag bespeeld door Thom Jansen, de muziekmeester van onze zuster de Dominicusgemeente. Welkom, wij allen. Wij beginnen vandaag aan het vijftigste levensjaar van deze Ekklesia. Volgend jaar, september 2010, worden we vijftig. In de bijbels-joodse traditie, volgens de Thora van Mozes en de profeten, zal ieder vijftigste levensjaar een jaar van bekering, omkeer, verzoening en vernieuwing zijn.

Gij die gesproken hebt tot Israël
door Mozes en de profeten
ons hebt Gij deelgenoten gemaakt
door Jezus uw dienstknecht.
Open dan nu ons hart.
Open de woorden die geschreven staan.
Doe lichten over ons uw Aangezicht.

Toespraak

1.
Gij die gesproken hebt tot Israël door Mozes en de profeten – tot Israël? Ja, en Israël staat voor heel de wereld – gesproken tot heel de wereld van alle tijden, tot ons hier nu dit uur, dit huis vol mensen. Wàt heeft hij gesproken? Hij die gesproken heeft een woord dat gáát, dat zich een weg baant, een woord dat wegvoert uit slavernij, een uittochtwoord, dat een goed wijd land belooft; die gesproken heeft lichtwoorden, tien: jij zult niet moorden maar doen leven, jij zult niet stelen en jezelf niet verrijken ten koste van anderen, weduwen wezen en vreemdelingen, jij zult rechtdoen, niet buigen voor noodlot en recht van de sterkste, maar neerknielen bij de slachtoffers van rampen en onrecht.

Wie is het die dit zegt, die zo gesproken heeft – tot heel de wereld, tot ons hier nu?

In het bijbelse verhaal, dat wij hier lezen en overdenken, in dat eigenzinnige oudoosterse epos vol heftige zwart-wit beelden, wordt verteld dat hij ergens hoog boven, op zijn ontoegankelijke berg, in zijn verborgenheid… dat hij daar het schreeuwen hoorde van mensen in nood, het stijgt naar hem op, en hij 2hoort, luistert, verstaat, en wordt bewogen – en uit zijn hoogte daalt hij af, en dan zegt hij, goed verstaanbaar: afgedaald ben ik om te bevrijden. En dan roept hij iemand bij zijn naam, Mozes, en zegt: ga, ik stuur jou naar die schreeuwers, die crisislijders, jij moet voor ze opkomen, jij moet ze bevrijden uit de macht van hun onderdrukkers. Dat kan ik niet, zegt Mozes, ik ben een stotteraar. ‘Ik zal zijn bij jouw mond,’ zegt hij. Wie hij?

2.
Als je dit een vreemd verhaal vindt, heb je groot gelijk. En wie die bijbelse beeldspraak maar nauwelijks begrijpt, hoeft zich niet te schamen. Maar er valt een hoop te leren, en af te leren. En na een jaar aandachtig luisteren en meezingen, klinkt het al minder vreemd. En in de loop van het jaar is er een leerhuis over dit ‘moeilijkste boek van de wereld’. Maar voor nú hier is dit het belangrijkste: wat het verhaal ons wil zeggen, is: dat wij deze ondenkbare god, deze wie hij, moeten navolgen in afdalen en bevrijden. In een wereld vol godkeizers en schikgodinnen en faraonische opperwezens die mensen vernederen en tot crisislijders maken, is dit verhaal een tegenverhaal, een tegenstem: God? Elkaar bevrijden is god. Wij moeten hem doen, wij moeten hem ‘zijn’.

3.
De ondenkbare God van de bijbel hoort en spreekt. Zo wordt hij verteld. Toeval en Noodlot zijn doof en stom. Opperwezens luisteren niet, brullen maar wat en hebben geen ander doel voor ogen dan hun eigen macht. Deze ondenkbare, die in het verhaal Bevrijder en zelfs Schepper wordt genoemd, heeft een ander doel voor ogen: ‘een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont’. Een bestemmingsplan, kort en bondig in tien leefregels (‘tien geboden’) onder woorden gebracht – zijn levensvisie, zijn geest, zijn visioen onder woorden gebracht; in woorden ondergebracht, bewaard, veilig gesteld. In die woorden zal hij er zijn voor ons. In die woorden woont hij in ons midden, gaat hij met ons mee.
In de woorden ‘moord niet, steel je niet rijk, verloochen je ouders niet, èn je kinderen niet’, in die woorden werkt hij op ons in. Ze geven richting aan ons verstand, verhelderen ons hart, vormen ons geweten. En leren ons kwaad en erger te voorkomen – voorzienige, vooruitziende woorden.

4.
De Ondenkbare, die ons vrijlaat en niet ingrijpt in onze omgang met elkaar, heeft ons dat meest ingrijpende woord over de liefde gegeven. ‘Liefde’: bedoeld is niet een warm gevoel maar nuchtere solidariteit en nederige ontferming. Wie hier kent het niet, dat woord? Heb liefde – zeg het mee in je ziel – ‘heb liefde tot je naaste die een mens is zoals jij’.
Dat woord bestaat nog, in alle mensentalen. ‘Zolang er mensen zijn op aarde / Zolang de mensen woorden spreken’ zal dat woord meespreken, en het ijkpunt zijn van onze moraal, van alle menswaardigheid. Geen duisternis heeft dat woord overmeesterd. Het wordt nog gedaan. Het is te doen. Je kunt het volbrengen. God ondenkbaar schuilt in dat woord. Waakt over ons in dat woord. Hij zal niet slapen.

5.
Er is voorgelezen uit het verhaal over Jezus van Nazaret, uit het evangelie van Matteüs. Evangelie betekent ‘goed nieuws’. Wij lezen hier uit vier verschillende goednieuws-verhalen waarin de profetische leraar Jezus als een heiland zieken en bezetenen geneest, en de woorden uit zijn traditie over bevrijding en verzoening tussen mensen met grote scheppingskracht vertolkt en actualiseert voor de grote menigten die om hem heen dringen. Hij spreekt mensen aan op hun waardigheid, hun vermogen tot liefde, en hij troost en bemoedigt en klaagt aan.
Wij hoorden voorlezen, hoe hij zijn volgelingen aanraadt niet bezorgd te zijn voor hun leven. Maar, eerst en vóór al het andere, het koninkrijk van God te zoeken. Met ‘koninkrijk van God’ bedoelt hij het bestemmingsplan van de Ondenkbare, een nieuwe aarde waar gerechtigheid woont.

‘Wees niet bezorgd voor je leven,’ zegt Jezus, – hoezo niet bezorgd? Wie kan zich dat permitteren in crisistijd?
Zou het in de dagen van die woorden een andere wereld zijn geweest dan vandaag? Hadden die mensen daar, toen, een sterkere geest, een groter moreel, dat je ze zo kon aanspreken?
Ze werden bij honderden tegelijk afgeschoten, weggemaaid als gras. Iedere grond voor vertrouwen ontbrak, God deed niets, was nergens, net als nu. Toch vereerde Jezus hen met de diepste en hoogste wijsheid van zijn geloofstraditie, hoor wat hij zegt: dat ze in hun van dag tot dag bedreigde, onverzekerde bestaan eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid zullen zoeken. Eerst het Koninkrijk van God.

Koninkrijk van God betekent: een gerechtigheid die allen omvat. Alles voor allen, dat is gerechtigheid. En meer dan voor mijn eigen recht en belang (en zelfs primaire levensonderhoud) zou ik moeten opkomen voor recht en belang en leven van al die anderen die, hoe ver weg ook, morgen plotseling mijn naasten kunnen zijn? Als er een bootje met vluchtelingen aanspoelt bij Hoek van Holland of in de Keizersgracht. Bedoelt hij dat? ‘Wees niet bezorgd voor je leven’ betekent: wees bezorgd voor elkaars leven, dat allereerst, voor allen met wie je verbonden bent hoe dan ook, dichtbij of veraf, en houd die verbondenheid open naar elk mens die, vaak plotseling en te onpas van jou vraagt zijn naaste te worden.
Jezus lijkt te zeggen, en dat is in de geest van zijn profetische traditie: hartstocht voor een gerechtigheid die ieder mens omvat, zal je menselijker maken; zal je moreel versterken, je hart verlichten. Het is beter voor je bekommerd te zijn om allen dan alleen om jezelf – om te houden van velen dan alleen van jezelf.
Dat ideaal: dat iedereen een goed leven zal hebben, dat geven we toch niet op – daar zijn we van.

6.
Probeer tijd te maken, en ruimte in je geest, voor een andere wereldorde, een wereld van een andere orde; waarin de verhoudingen tussen mensen open en doorzichtig zijn, gelijkwaardig, mededeelzaam in plaats van gierig, angstig en behoudend; waar voorkomende liefde heerst die vooruitziet, kleine en grote rampen voorkomt – waar mensen elkaar zoveel mogelijk schade en schande besparen. Zoek plaatsen op waar dat nu al geprobeerd wordt, die zijn er. Zoek gemeenschap met mensen die al voor zo’n andere orde gekozen hebben, die vooruitlopen op de toekomst. Dat zoeken naar ‘het koninkrijk’ zal je leven vernieuwen.

7.
In het vijftigste levensjaar van deze ekklesia zullen wij ons wekelijks oefenen in het luisteren naar dat vreemde bijbelse verhaal met zijn eigenzinnige zwart-wit beelden, met zijn confronterende visioenen en zijn veeleisende moraal. En de woorden overwegen waarin hij woont en met ons meegaat die in het verhaal ‘Ik zal er zijn’ wordt genoemd.
In 1960 zijn wij daarmee begonnen – onze leermeester was Jan van Kilsdonk. Het vreemde verhaal werd de bron van onze prediking, en van onze liedjes die probeerden zo nieuw te klinken als ‘We shall overcome’ en ‘Yesterday’. Wat zullen wij bidden? Dat het mag lukken, een nieuw seizoen lang, dat het zal zingen. Zeg Amen – ja ik wil.