Doopzondag

Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij.

Studentenekklesia. 27 december 2009

Lezing uit het boek van de Psalmen uit Psalm 139

Gij
Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij.
Gij weet mijn gaan en mijn staan.

Gij kent mijn gedachten van verre,
mijn reizen en trekken, mijn rusten.

Mijn wegen, alle, zijn U bekend –
ieder woord dat komt op mijn lippen,
onuitgesproken nog, Gij hoort het al.

Uw schepping ben ik in hart en nieren,
Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder.
Ik wil U bedanken daarvoor,
dat Gij mij ontzagwekkend gemaakt hebt.

Mijn ziel en gebeente door U gekend.
In mij was niets voor uw ogen verborgen
toen ik werd gevormd in het diepste geheim,
prachtig gevlochten in de schoot van de aarde.

Ik was nog ongeboren, Gij had mij al gezien
en al mijn levensdagen stonden in uw Boek
nog vóór Gij er één had gemaakt.

Voorlezing uit het verhaal over Jezus van Nazaret
Lukas 2:6-12

En terwijl zij in Betlehem verbleven,
brak het uur aan dat zij bevallen moest.
Zij bracht een zoon ter wereld,
haar eerstgeborene,
wikkelde hem in doeken
en legde hem neer in een kribbe,
omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.

Er waren herders in de buurt;
die nacht, in het open veld,
hielden zij de wacht bij hun kudde.

Plotseling stond voor hun ogen
een afgezant van God-Ik zal er zijn.
Hij sprak: ‘Weest niet bevreesd,
ik verkondig u een grote vreugde
die voor heel de wereld is bestemd.

Geboren, heden, in de stad van David
uw bevrijder, uw messias.
En dit zal u ten teken zijn:
gij zult een klein kind vinden,
pas geboren
in doeken gewikkeld
neergelegd in een voederbak.’

Toespraak

‘Gij zijt mijn God van de moederschoot af’, ‘Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder’, wordt er gezongen in ‘psalmen’. Wie is het die in de psalmen wordt aangeroepen? Het is de God die òns geroepen heeft, ‘mens, waar ben je’! Het is de stem die roept: Gehoord heb ik het kermen der wanhopigen, gehoord en gezien heb ik de rampspoed van de vluchteling, de uitgestotene, de arme – daarom stuur ik jou en jou om wie je maar kùnt, te bevrijden. Je stuurt mij? Kan ik dat? Bevrijden? Wie ben ik – een brekebeen. Ja, jij, jij kunt het: solidariteit, ontferming jegens je naaste. Het kan, het ìs te volbrengen.

Dat is de kern, het hart van de joods-bijbelse traditie die ons tot op vandaag is doorgegeven. Niet zo maar doorgegeven, als een heldere vlam. Zoals je de ene kaars aan de andere aansteekt. Maar langs een weg vol breuken en valkuilen, die lijkt dood te lopen, ondergronds gaat en weer opduikt – zo is de weg van het bijbelse bevrijdingsverhaal geweest. En zo bereikt het òns, als wij wíllen dat het ons bereikt. Als wij ervoor kiezen het te horen en te overwegen.

In dit bevrijdingsverhaal zal ik jullie kinderen dopen. Namens jullie. Door jullie daartoe gemachtigd. Jullie zijn het, die je kind groot zullen brengen in het licht, in de geest van dit verhaal – met deze ekklesia (of een andere ekklesia, er zijn er meer) als mogelijk oriëntatiepunt.

2.
Je kinderen zien jullie léven, dingen doen, andere dingen niet. Ze horen bepaalde woorden, misschien horen ze je zingen. En dan, meestal onverwacht, plotseling, vragen ze: Wat doe je, waarom doe je dat, wat zeg je daar, wat zing je? Het bijbelse verhaal, de Thora, zegt: je moet zo leven dat die vragen in je kinderen opkomen. En als je kinderen nooit zulke vragen aan je stellen, moet je je afvragen, of je goed met ze leeft.

Je probeert solidariteit en ontferming te leven. Je probeert bij te dragen aan een structuur van gerechtigheid; je geeft tijd, energie, geld aan daklozen en vluchtelingen. Je doet dit en niet dat – waarom doe je zo, vragen je kinderen. In het bijbelse bevrijdingsverhaal zeggen ze dan: wij doen dat omdat wij zelf bevrijd zijn uit het diensthuis Egypte; uit een vernederend, onmenselijk slavenhuis. Wij zijn uitgeleid door een Stem die riep ‘Ik zal er zijn, ik kom bevrijden – ik bedoel: bevrijd elkaar’. En daarom vechten wij mee tegen alle vormen van onderdrukking. Tegen alle verhoudingen en situaties waarin mensen vernederd en gepest en bedrogen en bestolen worden – in verzorgingstehuizen, bankgebouwen, zwarte scholen, tbs-klinieken, bordelen.

3.
In de geest van dit verhaal gaan jullie je kinderen opvoeden – ja? Het woordje ‘god’ betekent voor jullie; die Stem, die oproept tot bevrijding – ja? Je gaat je kinderen het verschil leren tussen goed en slecht, recht en onrecht, slaaf en vrij – hoop en cynisme – ja? Je gaat ze een geweten geven?

Het woord ‘God’ kan voor onze kinderen nooit die ‘bijbelse’ betekenis krijgen, als zij niet in de praktijk van hun dagelijkse leven leren wat recht en wat slecht is, en als niet in hen de hartstocht voor bevrijding, de honger naar gerechtigheid wordt gevoed. Dus moet je ze aanwijzen op de wereldkaart wáár onderdrukt wordt en waar bevrijd moet worden. Maar ook: hoe ze zelf soms, of vaak, anderen onderdrukken, vernederen. Maar ook: hoe ze voor anderen bevrijdend kunnen zijn.

4.
In een ekklesia wordt gebeden. Wij bidden hier vooral zingend. Bidden is gemeenschap zoeken. Verlangen naar een alles en iedereen omvattend bezield verband, een wereldwijde geestesgemeenschap van mensen die smeken, hopen: op bevrijding, waardigheid, erkenning, nieuwe levenskansen, nieuwe liefde. Die hartstochtelijk willen dat een nieuwe wereld komen zal – ‘en jonge mensen zullen daar pas op hun honderdste sterven’, weet je nog, zo’n wereld. Een wereld zonder kindsoldaten, homoverachting, moslim- en vreemdelingenhaat.

Wij kunnen onze kinderen meenemen in dit visioen, voorzichtig, geduldig. Ze trainen in luisteren, in horen en zien en volharden. Je kunt kinderen ook tegenhouden; afhouden van dat vergezicht: hun oren doof praten, hun hart en verstand oefenen in onderhorigheid, berusting aanpraten, cynisme. Je kunt de hartstocht voor recht bespotten en beschaamd maken: dat is een kind kleinhouden, kleineren, infantiliseren – ‘ergernis geven’ noemt het evangelie dat. Je kunt kinderen het vragen afleren, en hen zó het leven voorleven, dat het niet in ze opkomt te geloven in een andre dan deze bestaande wereld. Maar je kunt ze ook een toekomst geven, je kunt ze meenemen in het joods- christelijke bijbelse bevrijdingsverhaal en ze Jezus van Nazareth en de geschriften over hem aanbevelen als gids op die lange weg.

5.
Toen twee volgelingen van Jezus hem vroegen, of zij naast hem mochten tronen in die andere wereld – U kent het verhaal, ook vorige zondag kwam het ter sprake – zei hij hun: kun je de beker drinken die ik drinken moet, kun je de doop ontvangen die ik moet ondergaan – kun jij die levenslang durende vuurdoop ondergaan: toe te behoren juist aan hen die in deze wereld geen recht, geen toekomst, geen deel van leven hebben? Kun je dat aan ‘Hebt elkander lief’ – dat betekent: laat elkaar niet los, nooit, wees solidair altijd, hoe dan ook.

‘Leven in zijn geest’, leven van zijn bezieling, door hem geïnspireerd, dat is: ‘gaan op zijn weg’. Maar zijn weg is een weg die je langs de zelfkant voert, door de onderkant van de samenleving – zo wordt dat genoemd. Gaande die weg kom je ze tegen, al die armen en ongelukkigen-in-soorten, geknechte mensen, die niet bij machte zijn zich op te richten, al die ontroostbaren. Gaan op zijn weg, hem achterna is een beeld uit het evangelie: Je kind laten dopen is de hoop uitspreken dat je kind zal gaan op die weg, dat het zal groeien in de kracht om voor ontrechte en ontroostbare mensen een naaste te zijn. En je spreekt de hoop uit, dat jijzelf je kind dit zult voorleven. Hoe dat soms, onverwacht, gebeuren kan, op al die onvoorziene, plotselinge, beslissende momenten van je leven, dat kun je ze pas veel later vertellen.

6.
Als ìk vandaag, man van 50, 60, 63, 67, 70 – als ik vandaag gedoopt zou worden, als iemand me dan zou vragen waarom? Dan zou ik dit zeggen, bidden, zacht zingen:

Schenk mij
het levend water van uw woord
zoals een hert reikhalst naar levend water
dorst ik naar God, de levende God.
Moge ik doordrenkt worden
van het grote verhaal over uw Naam,
uw trouw en ontferming,
over een nieuwe wereld in gerechtigheid,
uw nieuwe schepping.

Moge mij voor ogen staan
in goede en in kwade dagen,
Jezus, uw kind, uw Messias,
mij en heel uw gemeente ten voorbeeld
uw toekomstmens.
Moge hij mij leren
en mijn ziel ten voorbeeld zijn.

Moge uw geest
mijn verstand en mijn verbeelding reinigen:
dat ik niet ronddool in bespiegelingen,
eigenzinnig en eenzaam,
maar ga op de weg van uw woorden,
levende, eens voorgoed gegeven.

Moge mij daarbij helpen
heel uw gemeente, in gebed bijeen.
Moge al het goede dat gedaan wordt
op mij inwerken en mijn geweten vormen.

Dank dat ik geboren ben – moge ik
dankbaar blijven, mijn leven lang.

7.
En dan nog dit: Wij maken, verwekken onze kinderen; dan worden ze geboren, en dan zijn ze niet meer ‘gemaakt’. ‘Geboren, niet gemaakt’ werd ooit geschreven en gezongen over Jezus van Nazareth – wordt nog. Eenmaal verwekt, zijn ze ontvangen, niet meer verworven als bezit, maar aan ons toevertrouwd. Dan begint een nieuw leven van hachelijk geluk – ik had ook zonder jou gelukkig kunnen leven, maar nu niet meer.

En dan nog dit: Leer ze, als ze niet meer in Sinterklaas geloven, déze woorden – die ze dan nog niet begrijpen kunnen, maar ooit misschien wel: ‘Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen. Maar als hij sterft, brengt hij veel vruchten voort’. Dat is een spreuk die een leven lang meegaat, een wereld woord. Een woord van Jezus, hem in de mond gelegd. Laat ze die spreuk maar uit hun hoofdjes leren, uit hun hart. Zo moge het zijn.

ps.
Vader: de vriend-vader-stem uit het vuur, die Mozes riep en stuurde naar zijn vernederde verslaafde broeders. Jezus, voorbeeldmens, door de Stem bezield – leer van hem hoe je solidair kunt zijn met je naaste. En de geestkracht die van hem uitgaat en doorwerkt in zijn volgelingen, zijn ‘ekklesia’, en die mensen tot ‘zijn lichaam’ maakt, in deze wereld: heilige geest. Laten zij die als ‘ekklesia’ bij elkaar komen, de afspraak maken dat zij met ‘god’ bedoelen deze vriend-vader-stem, de God van Mozes en Jezus, God-Ik zal er zijn.