Samuël

Dan volgt het geboorteverhaal van Samuel: hij wordt uit een oude onvruchtbare schoot geboren zoals Izaäk – wordt aan Adonai gegeven –

Ekklesia, De Rode Hoed. Amsterdam, 6 november 2016

1.
Dan volgt het geboorteverhaal van Samuël: hij wordt uit een oude onvruchtbare schoot geboren zoals Izaäk – wordt aan Adonai gegeven – zal opgroeien in het heiligdom in Silo, vlakbij de ark et de Thorarollen, zal doordrenkt worden van de geest van de Thora, geesteskind van dat gerechtigheidsvisioen: Samuël.

Bekend is het verhaal van zijn roeping: Het is nacht. De jonge Samuël slaapt in de schaduw van de Ark, de kist van accaciahout, waarin de stenen tafelen, de Getuigen, de Tien woorden, worden bewaard. Hij hoort zijn naam roepen, denkt dat het de priester Eli is die hem roept. Maar het is God-Ik zal zélf. Samuël antwoordt met de klassiek geworden woorden: ‘Spreek, Heer, uw dienaar luistert’.

Hij groeit op tot een geliefd en gezaghebbend profeet en rechter; slaagt erin ‘het volk’ weer eens tot bekering te bewegen, en God-Ik zal weer eens tot ontferming: bij een aanval van hun aartsvijand de Filistijnen ‘donderde God-Ik zal met luide stem’ – grote verwarring onder de Filistijnen, Israël verjaagt ze. Als de strijd gestreden is, plaatst Samuël een steen die hij ‘Eben Haëzer’ noemt, wat betekent ‘steen van de hulp’: en spreekt de eveneens klassieke woorden: ‘Tot hiertoe heeft de Heer ons geholpen’. Dan vervolgt het verhaal – we lezen inmiddels het Eerste Boek Samuël.

2.
En het geschiedde: toen Samuël oud werd,
dat hij zijn zonen als rechters over Israël aanstelde.
Zijn eerstgeboren zoon heette Joël, de tweede heette Abia.
Beiden waren rechter in Berseba.

Maar de zonen gingen niet op de wegen van hun vader:
zij waren op eigen voordeel uit,
namen steekpenningen aan en verkrachtten het recht.
Toen kwamen bijeen alle oudsten van Israël

Zij gingen naar Samuël in Rama, zeiden tot hem:
Gij zelf zijt oud geworden,
uw zonen gaan niet op uw wegen —
stel nu een koning over ons aan, om rechter over ons te zijn,
een koning zoals alle andere volkeren die hebben.
Kwaad was hun voorstel in Samuëls ogen,
dat ze zeiden: geef ons een koning, om rechter over ons te zijn.
Samuël bad tot Hem. Maar Hij sprak tot Samuël:
Geef gehoor aan de stem van het volk in alles wat ze je vragen,
want niet jou hebben zij verworpen, Mij hebben ze verworpen.
Míj willen ze niet langer als koning.
Zoals alles wat zij Mij gedaan hebben
vanaf de dag dat Ik hen uit Egypte heb geleid
tot op deze dag: verlaten hebben zij Mij, andere goden gediend.
Zo doen zij nu ook aan jou.
Geef nu gehoor aan hun stem,
maar waarschuw hen uitvoerig:
houd hun de voorrechten van de koning voor
die over hen heersen zal.

Samuël bracht al Zijn woorden over aan het volk,
aan hen die van hem een koning wilden.
Hij sprak:
Dit zal het voorrecht van de koning zijn
die over u koning worden zal:
uw zonen zal hij opeisen voor zijn wagens en zijn paarden,
om hen vóór zijn strijdwagens uit te laten lopen,
om hen aan te stellen als oversten van duizend
en oversten van vijftig,
om zijn akkers te ploegen,
om zijn oogst te oogsten,
om wapentuig te maken, wagens te mennen.
En uw dochters zal hij nemen
om zalf te bereiden, om te koken en te bakken.
Uw velden, uw wijngaarden, uw olijftuinen (de beste)
zal hij nemen en aan zijn dienaren geven;
van uw oogsten zal hij tienden heffen
om aan zijn hovelingen en aan zijn dienaren te geven.
En uw knechten en uw dienstmeisjes, uw runderen (de beste)
en uw ezels zal hij nemen en voor zichzelf laten werken;
van uw schapen zal hij tienden heffen,
en gijzelf zult hem tot slaven worden.
Op die dag zult gij u van uw koning willen losschreeuwen,
uw koning, die gij u zelf gekozen hebt,
maar Hij zal u geen antwoord geven op die dag.

Maar het volk weigerde naar Samuëls stem te luisteren.
Ze zeiden:
Toch moeten wij een koning hebben
opdat wij worden als alle andere volkeren.
Onze koning zal rechter zijn over ons,
hij zal vóór ons uittrekken om onze oorlogen te voeren.
Samuël hoorde de verlangens van het volk aan
en bracht ze tot Hem.
En Hij sprak tot Samuël:
Geef gehoor aan hun wil,
stel een koning over hen aan.
1 Samuël 8, vers 1-22

3.
‘Geef ons een koning’, riepen ze in Israël, in die dagen, toen er geen recht meer gedaan werd, de cultus verloederde en vijanden binnenvielen naar believen. Een koning die ons de status garandeert van een natie. Wat zit er voor onredelijks in dat verlangen? Je zult slaven zijn, antwoordt Samuël. Hij zal jullie mooie sterke zonen voor zijn strijdkarren spannen, en jullie dochtertjes in zijn harem opbergen. Hij zal een hofhouding willen, compleet met petten en epauletten, en niet te vergeten de hofdames. Een kroon, een vlag, vriendjespolitiek, klassen en standen, een dynastie. Hij zal er geld tegenaan gooien — wiens geld?
De nullen zullen naar boven vallen. Niet de olijfboom, de vijgenboom, de wijnstok zal zich beschikbaar stellen om koning van de bomen te zijn, zegt een beroemde bijbelse parabel, maar wel de doornstruik, die leegloper, die geen vruchten en geen schaduw geeft, geen veiligheid biedt, en die, in een oogwenk in lichterlaaie, de ceders van de Libanon aansteekt en verwoest (Rechters 9, vers 8-16). Je zult ten prooi zijn aan een licht-ontvlambaar regime: het vuur van rebellie kan ieder moment dit soort leiderschap vernietigen.
Rondom iedere koningstroon, ieder koningshuis in de geschiedenis – maar natuurlijk ook rond iedere presidentiële residentie – woekert een milieu op van schijnwaarden, leuzen, halve en hele leugens, intriges, machtsstrijd. Ieder hof heeft een dubieuze aantrekkingskracht. En rondom iedere sterke man of vrouw, politiek of geestelijk leider, ontstaat steeds weer zo’n ‘hof’. Leiders trekken dwepers aan en ogendienaars, fantasten en avonturiers. en roepen, of ze willen of niet, heftige sentimenten op; woede en agressie ook, als ze niet aan al die vele tegenstrijdige verwachtingen voldoen.

‘Geef ons een koning.’ En ze kregen de ene koning na de andere. De eerste was Saul – Sja –ul, de ‘gewenste’, een prachtige boerenzoon die met kop en schouders boven iedereen uitstak – geen schoner man dan hij, vertaalt de Statenbijbel veelbelovend.

4.
Saul, zo veelbelovend begonnen, zo van Godswege, zo bijna teder door Samuël gezalfd, omhelsd, bemoedigd – ‘je zult een ander mens worden’ – twee jaar later al wordt hij verworpen omdat hij zich niet strict gehouden heeft aan ‘het woord van God-Ik zal’ dat Samuël als profeet tot hem gesproken had.
Wat hij precies verkeerd heeft gedaan … dat is een nogal ingewikkeld verhaal. Maar de les van het verhaal is deze: in Israël is het niet de koning die de wet stelt, zoals bijvoorbeeld in Egypte en overal elders in de bewoonde wereld, van toen en van nu. Maar de profeet stelt de wet — de profeet als de woordvoerder van hen die altijd weer de eerste slachtoffers zijn van dat ‘goddelijke’ koningschap en tot slavernij gedoemd. De wet die de samenleving moet ordenen, wordt in Israël gesteld vanuit de zwaksten; en de koning is geroepen en gezalfd (met Gods geest toegerust) om die wet te bewaken en uit te voeren. Doet hij dat niet, dan wordt hij verworpen.
Vanuit bittere ervaring is deze les geformuleerd. Het koningschap in Israël is uitgelopen op een verschrikkelijke mislukking. Alle koningen, ook David, zijn onbetrouwbare herders gebleken.
Salomo, de zoon die David tenslotte opvolgt (nadat hij al zijn eventuele mededingers uit de weg heeft geruimd), regeert als een despoot naar het model van de Egyptische 3Farao. Als hij sterft, volgt zijn zoon Rechabeam, hem op. Als ze tegen hem zeggen: ‘Uw vader Salomo heeft ons een zwaar juk opgelegd’, is zijn antwoord: ‘Mijn pink is dikker dan het middel van mijn vader… heeft mijn vader jullie gegeseld met zwepen, ik zal jullie geselen met schorpioenen’ (1 Koningen 12, vers 14). En verder wordt dan verteld dat deze koning ‘onder elke groene boom’ de cultus van de oude inheemse afgoden ves- tigt, compleet met gewijde prostitutie. ‘Zo bedreven ze dezelfde gruwelen als de volkeren die God-Ik zal voor de kinderen van Israël had verdreven’ (1 Koningen 14, vers 24). Daar loopt het dus allemaal op uit.
In Saul, de eerste koning van Israël, wordt heel de mislukking van het koningschap bij voorbaat uitgebeeld. Hij is de personificatie-vooraf van al die koningen die, de één na de ander, mislukt zijn omdat zij zich niet hielden aan het woord van Godswege, zoals dat door de profeten werd verkondigd. In Saul wordt heel dat staatssysteem, dat op het recht van de sterkste is gebouwd, verworpen. Dit is de voor onze oren moeilijke les die in de verhalen over Saul wordt geleerd.

5.
Als wij deze verhalen, en het woord koning vertalen naar onze actualiteit, dan gaan ze niet over Koning Willem-Alexander, maar over leiderschap. Wat voor een ‘overheid’ heeft een samenleving nodig?
Grote denkers, edele wijsgeren hebben hier diep over nagedacht en kwamen tot de conclusie dat er wél leiderschap, staatsbestel en overheid moet zijn. Er moet een leiderschap zijn dat moreel gezag uitstraalt en in mensen het morele besef wakker houdt dat is uitgedrukt in ‘de tien geboden’. Dít kan uitsluitend door middel van het autoritaire bewind van een verlicht despoot – met de nadruk op ‘verlicht’. Iemand van wie iedereen weet, dat voor hem het belang van zijn medeburgers voorop staat, waardoor hij dus tegelijkertijd de volstrekte democraat is. Maar hoe institutionaliseer je dat? Hoe weet je van te voren dat de despoot inderdaad verlicht is? Al Plato worstelde met dat probleem. Niet enkel Plato, ook de auteurs van de bijbel hebben met deze vragen geworsteld. In het boek Deuteronomium (17, vers 14-20) komt een passage voor die een oplossing suggereert, nee beter de richting waarin misschien.
‘Als je kom in het land’, staat er in dat woestijnboek geschreven, ‘en je wil een koning, laat het dan een volksgenoot zijn, iemand van je eigen taal en herkomst; hij mag niet veel paarden (militaire macht) en niet veel vrouwen en zilver en goud bezitten; maar hij moet wel altijd een afschrift bij zich hebben van de Thora, en daar alle dagen van zijn leven in lezen. Hij moet over de boekrol gebogen zijn dagen doorbrengen, hij moet heel de strekking en alle nuances van dat gerechtigheidsvisioen ‘paraat’ hebben. Als er dan toch een koning moet zijn, dan één die behoeder is van Israëls grote gerechtigheidsvisioen. Dát is dus leiderschap: dat iemand het visioen, het ideaal hooghoudt. Dat is de taak van de overheid: er voor te waken dat het uitzicht niet verduisterd wordt; dat ‘normen en waarden’ als solidariteit, emancipatie, bevrijding, recht-van-de-zwaksten, asielrecht, vreemdelingenrecht, niet verloren gaan; dat de levensnoodzakelijke utopie van een ‘nieuwe aarde’ niet overmeesterd wordt door het cynische belang van de ’heersende’ klasse.

6.
Wij genieten het voorrecht van een parlementaire democratie, een hoop gedoe, maar tot nu toe het best denkbare alternatief voor het leiderschap/koningschap waartegen door Saul en alle andere bijbelse profeten gewaarschuwd wordt. In het tweede boek Samuël worden aan God-Ik zal deze woorden in de mond gelegd.

Ik heb Mijn volk Israël een plek gegeven,
Ik heb het ingeplant als een wijnstok (vgl. psalm 80)
dat het op zijn plaats zal wonen;
opdat het niet meer opgeschrikt zal worden
zoals vroeger, en niet meer huiveren
voor de zonen van het onrecht.
2 Samuël 7, vers 10

En daarmee is het enige menswaardige perspectief van een koninkrijk of welke staatsvorm dan ook geformuleerd. Enkel daartoe is ‘overheid’ geroepen: om die primaire levensvoorwaarden te organiseren, om rust en vrede en alle menselijke ontplooiing die van daaruit geschieden kan, veilig te stellen en te verdedigen. En alleen daartoe is politiek leiderschap geroepen.

Zover mogen wij gaan in prediking en liturgie. De Nieuwe Liefde en alle andere debatcentra zijn opgericht om te onderzoeken, te bespreken en eventueel aan te klagen hoe onze politieke leiders de laatste vier jaar hun roeping hebben vervuld, en of ze het wel als een roeping hebben beleefd om alle mensen in dit land, autochtoon of allochtoon, veiligheid te geven en kansen tot zelfontplooiing en geluk.

7.
Eeuwen en eeuwen na Samuël wordt het boek ‘Handelingen der Apostelen’ geschreven. Dat boek begint met het volgende tafereel: Jezus van Nazaret en zijn leerlingen zijn voor het laatst bij elkaar. Hij heeft hen gezegd in Jeruzalem te wachten op ‘de belofte van de Vader’, ze zullen over enkele dagen gedoopt worden met de heilige geest. Ze vragen hem: Ga jij dan het koningschap in Israël herstellen? Het antwoord is ontwijkend: dag en uur zijn aan de Vader. Maar de strekking is: geen koningschap meer, maar ‘heilige geest’. Die woorden verwijzen naar een ander soort bewind, een andere opzet van menselijke samenleving. Enkel in de geest van broeder- en zusterschap en onderlinge solidariteit kan vrijheid, recht en vrede ontbloeien. Laat die geest koning zijn, de geest van de Thora. Is dat denkbaar? Toen dachten ze van wel, die Jezus-volgelingen. Toen heel Israël was afgebrand en bijna heel de bewoonde wereld een even grote chaos – toen, ten einde raad lijkt het wel, geloofden ze in het koningschap van de heilige geest van de Thora, toen nog, toen juist: na alles wat ze gezien hadden was alleen dit woord, dit ene, overgebleven. Zij geloofden tegen de feiten in, in een gemeenschap, ‘tafelgemeenschap’ rondom dat visioen, in een gemeente waarin allen gelijkwaardig zouden zijn, en de eerste de dienstknecht van allen. En uit kracht van dát geloof heeft het visioen ons bereikt en vieren wij vandaag eucharistie, ritueel van solidariteit.