Studentenekklesia in De Rode Hoed. Amsterdam,16 november 2008
Woord ten geleide
Lieve vrienden, gij allen, weet u het nog, of niet meer, of nooit van gehoord? Dan weet u het nu: in 1980 verscheen het opzienbarende boek: De Aquariussamenzwering van Marylin Ferguson. Over het spirituele verbond van vrouwen en mannen die het goddelijke in hun diepste zelf ontdekken en cultiveren, ‘een netwerk van harten en geesten die elkaar vinden in aandacht voor een nieuw bewustzijn binnen een toekomstig wereld’.
Daarover ging tien jaar later in september 1990 het ‘wereldomvat-tende symposion’ in het Amsterdamse Stedelijk Museum – toegangsprijs 4.000 gulden. De Dalai Lama was er, en John Cage en Fridjof Capra. Ik was er niet, stom genoeg – ik had wel een paar vragen: hoe gaan jullie Afrika redden, Aids bestrijden? Een multinationale ondernemer had het georganiseerd, een verlichte Benedictijner monnik functioneerde als perschef. Hij had het over ‘een nieuwe relatie tot de aarde, de kosmos en de natuur … Ons bereiken boodschappen uit hogere noösferen … Toekomstige rampen en pijnlijke ingrepen zullen een noodzakelijke zuivering blijken te zijn …’
Door miljoenen zielen zou deze nieuwe spiritualiteit nog altijd worden ‘uitgestraald’. En zij heeft nog altijd een eigen, veel gehoorde woordenschat: harmonie, energie, golven, vibraties, mutaties, ik-sprong, zelfwording en diepste zelf. Inmiddels wordt op de ene website na de andere ‘spiritualiteit’ aangeboden in vele variaties. En deze maand november 2008 is de Maand van de Spiritualiteit met als thema ‘Mijn betere ik’. En over dat ik, al of niet beter, gaat het in de toespaak.
Toespraak
1.
IK, IK, IK
Ik heb tanden ik heb schoenen,
ik heb handen weinig geld maar voldoende sigaretten
ik heb een tramkaart
vrienden in heel Europa ook in Amerika
ik heb geen huis, maar wie wil een huis …
Ik heb wel sleutels van vroegere huizen
in alle huizen waar ik kom liggen van mij boeken
ik heb kilometers straat in de huid van mijn voeten
ik heb miljoenen mensen in mijn ogen
ik heb duizend dingen om aan te denken
ik heb hoofdpijn van het denken. Ik heb
vuile nagels.
Een gedicht van Remco Campert.
2.
Zie je ik hou van je,
ik vin je zo lief en zo licht –
je ogen zijn zo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
En je neus en je mond en je haar
en je ogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.
Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.
Een gedicht van Herman Gorter
3.
ÃŒk ben niet jóu. Dat wou ik soms wel, versmelten – maar dat kan niet zijn – je bent wat je nu eenmaal bent: ik – jij. Maar ‘Zie je ik hou van je’.
4.
Wanneer houdt het op met ik zijn? Als ik vanavond dood ga, waar ben ìk dan morgenochtend? Ben ik dan nog ‘ik’? Abel Herzberg zei, een maand voor zijn dood: ‘Ik wil niet dood. Je weet niet of doodzijn niet erger is dan blijven leven, misschien verander ik wel in een oud paard.’ Niemand die de angst voor zo’n gedaanteverandering niet kent, de angst om een ander te worden, iets anders, onteigend in de meest gruwelijke betekenis van dat woord. De ziekte van Alzheimer.
5.
Hoe wòrd je ikzelf? Anderen maken je ikzelf (bewust, trots, schuldbewust, verantwoordelijk ik-zelf); door je aan te kijken, aan te raken, aan te spreken. Was je nooit ‘in aanraking gekomen’, je zou een cactus geworden zijn; als niemand naar je gekeken had was je een blinde muur geworden.
Het was naarmate je opener leefde met anderen dat je meer mens geworden bent, dat je veranderd bent, ‘bevrijd’. Je hebt niet jezelf bevrijd, op eigen kracht. Je werd in beweging gebracht, aangesproken, geroepen, geschokt, op je kop gezet en toen weer op je voeten. Als het waar is dat je in de loop der jaren heel wat meer mens geworden bent, dan heb je die weg niet in eenzaamheid afgelegd, maar omstuwd door anderen.
Er is van alles met je gebeurd: vluchtige ontmoetingen, jarenlange confrontatie, met een vriend, met een vijand. Terloops opgevangen woorden doen mee, werken op je in, een liedje, volhardend nadenken, snelle aanrakingen, zware aantrekkingskracht, misverstanden en vergissingen, aangeboren tekorten en wonderbare genezingen. Oneindig veel varianten van communicatie vormen tezamen dit proces van menswording.
Het is een volstrekt binnen-menselijk proces. Zelfs wat er paranormaal aan is, is nog menselijk. Er komt geen god aan te pas. Misschien bestaat er een god die die dit proces in gang heeft gezet, die gewild heeft dat mensen voor elkaar ruimte, licht en orde zouden scheppen, beschutting, intimiteit, binnenkant, ziel. En dat ze elkaar zouden redden van een schijnleven.
Ik citeer uit een brief: ‘Ik ging met mensen om, maar zag ze niet. Ik bedreef de liefde, maar wist nauwelijks met wie. Ik zei maar wat, niet wat ik dacht. Ik wist niet dat er woorden waren voor wat ik voelde; ik stopte van alles weg; stikte in mijn angst, woede, jaloezie. Ik kon niets aan, kon niet luisteren, was dood en begraven in mezelf. Dat was toen, dat is voorbij.’
Mijn ziel als een vogel ontkwam
aan de strik van de vangers
strik gebroken
ik ontkomen
Zingt de dichter van de bijbelse psalmen.
6.
Die lastige meneer uit Libanon die 23 jaar geleden op een namiddag in mei plotseling bij mij aanbelde, doorgestuurd door iemand die wel eens een liedje van me gezongen had – daar sta je op mijn drempel, voor mijn neus, je kijkt me aan … wat moet ik met je? Ik moest iets met je. Je was onontkoombaar. Maar ik hoopte dat je gauw weer zou weggaan.
Ik keek in je gezicht. En jij in mijn gezicht, met ogen die zeiden: ja, ik weet het, ik ben onmogelijk, ik ben een vluchteling, een asielzoeker. Ik heb geen plek op aarde, ik ben ontworteld en overbodig. Neem mij op, red mijn ziel – ik ben een mens als jij.
7.
Ik was toen al jarenlang een bewonderaar van de joodse filosoof Emmanuel Levinas in wiens visie de toewijding aan de andere mens centraal staat. Hij spreekt zelfs over de menselijke uitverkiezing elkaar te dienen. Ik vond dat mooi en waar – vind ik nog. Maar toen die man uit Libanon op mijn drempel stond …
Ik ben een geboren egoïst, schrijft Levinas. Ik wil mijzelf ontplooien, zo mogelijk ongeremd en ik ben belust op de bevrediging van mijn behoeften. Ik wil eten, drinken, wonen, warmte, en – ik wil intimiteit, met een andere ik, even ik als ik. In die behoefte wordt mijn geweten en mijn verantwoordelijkheid voor de ander gewekt.
Ik word ik, ikzelf, in het overstijgen van mijn ik-zucht. Die overstijging wordt mij mogelijk gemaakt, gegeven, in de ontmoeting met de ander in wiens ogen ik de vraag lees ‘laat mij leven’. In de aanvaarding van de ander wòrd ik mijzelf, en wordt de ander ‘jij die mij ik maakt’.
Waar slaat dit allemaal op? Zijn antwoord luidt: op ‘de onwerkelijke werkelijkheid van mensen die in de alledaagse geschiedenis van de wereld vervolgd worden, aan wier waardigheid en zin nooit aandacht is besteed’.
Is dit moeilijk? Dit is moeilijke taal. Is dit te begrijpen? Ja. Is dit te doen? Zij die dit al doende begrepen hebben, vormen een ontelbare menigte in de alledaagse geschiedenis van de wereld.
8.
Het grote wijsgerige verhaal van Emmanuel Levinas is geworteld in de traditie van de joodse bijbel, waarin sprake is van een god die mensen schept, de een naast en tegenover de ander. Deze god wordt niet aangeduid als iets of iemand in mensen, een innerlijke kracht die hen beweegt tot het goede, een innerlijke stem, maar als Iemand Tegenover mij. Niet een god in mijn binnenste, diepste zelf, maar Een die mij als volstrekte Ander verschijnt in iedere weerloze Andere Mens. Andere Mens met hoofdletters.
‘Enkel stem’ wordt die God genoemd. Mens, waar ben je, roept die stem, waar ‘in de alledaagse geschiedenis van de wereld’ gedraag jij je verantwoordelijk? Betekent dat: mens, waar is je broer? Een God Tegenover die mij ter verantwoording roept.
9.
Ja maar, is God toch ook niet in mijn diepste zelf, in ‘ons diepste wezen’. Als de innerlijke kracht die ons aanzet om het goede te doen? ‘Of zoiets’, zeggen sommigen erbij – innerlijke kracht, innerlijk vuur, innerlijk kompas, geweten – ‘het goddelijke in ieder mens’: het vermogen, in ieder mens, tot het doen van gerechtigheid, ingeschapen naastenliefde. Zoiets ongeveer? Een bijbelse naam voor Gods kracht die mensen overschaduwt, hen aanblaast ten goede, is ‘heilige geest’. ‘Neem uw heilige geest niet van mij weg’: psalmdichters en profeten wisten dat die heilige geest niet van nature woont in het diepste-zelf van ieder mens. Je mag hopen, en zelfs denken, dat ieder mens, jijzelf, in diepste wezen ontvankelijk is voor die heilige geest van God Ik zal er zijn – dat wel. Maar hij is je niet van nature eigen.
10.
Dat je soms aan iemand denkt; dat je weet ‘ik moet iets van me laten horen, ik moet bereikbaar zijn, ik moet dáár zijn, bij hem, bij haar, met mijn aandacht’. Dat je plotseling zeker weet: ik moet dat werk doen, ik moet die liefde volbrengen, ik moet die taak op me nemen, ik moet niet wanhopen, ik laat me niet kisten – dat is ‘heilige geest’, kracht van God die ons overschaduwt, als wij om hem bidden – om haar: in de oosterse stroom van de joods-christelijke traditie wordt de geest als vrouwelijke kracht beleefd.
In de West-Europese bijbelse-mystieke traditie is door dichters als Eckehart, Hadewych, Ruusbroec, Johannes van het Kruis en Etty Hillesum over God gezegd dat hij de Ander is, niet dat hij ‘mijn eigen diepste wezen zelf’ is. Maar één, Augustinus – kerkvader-dichter uit de vijfde eeuw – heeft het gewaagd te zeggen, te zeg-zingen op de grens van de bijbelse beeldspraak: dat God dieper, intiemer is dan mijn diepste zelf en hoger dan mijn steilste of subliemste hoogte. ‘Intimior intimo meo, superior summo meo.’
‘God’: hoger klank dan oren kunnen horen, hoger woord dan klanken kunnen dragen: onbeeldbaar jij, ondenkbaar God. Woorden woorden woorden; Augustinus zou zeggen:’om niet helemaal te hoeven zwijgen’.