Midzomerdienst, 2008

Zo werd het avond en morgen, dag een.

Amsterdamse Studentenekklesia, 27 juli 2008

1.
Zo werd het avond en morgen, dag een. De eerste dag. Het grote verhaal over menswording, de bijbel, begint met duisternis, en het tijdsverloop is avond – nacht – morgen, Niet ‘dag en nacht’, zoals wij zeggen, maar ‘nacht en dag’. Zo werd het avond en morgen, twee- drie- vier- vijf- zesde dag, toen God zag dat het goed was, meer dan goed: mensheid naar zijn beeld. God? Ik heb hem gezocht, niet gevonden … Hebben jullie hem gezien?

Ga ik slapen, dan denk ik: wanneer wordt het dag?
Als ik opsta, denk ik: wordt het ooit avond?
Dan wordt het avond, nacht en eindeloos duurt het.

Ga ik denken, dan vind ik geen rede, geen recht.
Als ik woorden vind, smeek ik om antwoord. Ze zwijgen.
Dan keer ik in mijzelf en vervloek mijn geboorte.

Komen vrienden mij troosten met God en zijn woord.
God almachtig, rechtvaardig – ja die, die ken ik;
die er niet is als mensen worden vernietigd.

God? Ik heb hem gezocht – hebben jullie hem gezien?

2.
De Duitse beeldend kunstenaar Max Beckmann (1884-1950): in 1914 ging hij als vrijwilliger de oorlog in, de Grote Oorlog, de Eerste, en werd ziekenverpleger. In 1918 schilderde hij zijn beroemdste werk: ‘De Nacht’. Je ziet een zolderkamer waar een man wordt opgehangen en een vrouw verkracht – en een jankende hond. De moordenaar heeft een pijp in zijn mond. Het gemak waarmee je iemand kan ophangen. De lust waarmee het geweld gepleegd wordt. O nacht, nacht, nacht. Zoals Max Beckman de oorlog, of zeg het menselijk bestaan in één tafereel typeerde, zo deed de dichter T.S. Eliot: in 1922 verscheen zijn grote gedicht The Waste Land: woest, leeg, braak land, het barre land. Een wereld van loopgraven, doodsbeenderen, gebroken beelden op een hoop, een lege kapel, een dode boom, en geen klank van water. En opgejaagde, bloednerveuze mensen – die deftig, pathetisch, sarcastisch langs elkaar heen praten, geeuwende leegte – ‘waarom zeg je nooit iets?’ zegt de een tegen de ander.
Twintig jaar later, midden in de Tweede, in 1943, verschijnt zijn gedicht over de Apocalyptische Nacht *, de ondergang van de wereld, met Zon en Maan – het hart van de wereld was voor Eliot, en is nóg voor velen, het aloude christelijke Europa – dat gaat de nacht in, ‘de leegte de leegte in’, met al zijn grote schrijvers en staatslieden, vorsten en voorzitters, met heel zijn bestuurscultuur en bureaucratie en schone kunsten die tot niets anders hebben geleid dan tot gruwelijke moord; met de ‘Almanach de Gotha’ waarin heel de Europese adel met naam en toenaam, titels en stambomen staat opgeschreven.
Wat leeg is, implodeert, valt in zijn eigen leegte – je zit in de metro, de underground, de trein stopt plotseling, blijft stilstaan, lang, nog langer, mensen gaan harder praten, dan vallen ze stil ‘en je ziet achter ieder gezicht de leegte’, einde geschiedenis, zo voelt het. Zo voelde het in de uren van Sarajevo en Srebrenica, in de dagen van Karadzic. Alles de nacht in, de lege ruimte tussen de sterren… ‘wees stil zei ik tot mijn ziel. Wacht, wacht, wacht, zei ik tegen mij ziel.’

3.
Wees stil, mijn ziel, en wacht – dat is een zinswending uit de psalmen. Psalmdichters, en in hun spoor mystieke dichters als Johannes van het Kruis en Eliot, spreken hun ziel aan. Het woord ‘ziel’ is stamverwant aan een oeroud woord dat ‘onstuimige beweging’ betekent: zoals de zee onstuimig beweegt, hoog opgolft. Ziel in mij die hoog oplaait, hoog opslaande golf – ‘wees stil, zei ik tot mijn ziel’.

Stil worden is niet ‘je gewonnen geven’ aan nacht en leegte, maar proberen te overleven. Het is wat in de traditie van christelijke spiritualiteit ‘bidden’ wordt genoemd. Bidden is stil worden en wachten. Van de Nederlandse socialistische mystieke dichteres Henriëtte Roland Holst is de gouden regel: ‘Leer stil zijn en leer niets doen en leer wachten.’
Leer dulden, leer pijn hebben, leer ademen; wacht, wacht op je weet niet wat – op een herinnering: ooit hoorde je een stem, ooit was er een moment van zeker weten, wacht tot het terugkomt, zeg niet nooit. Niets dóén. Het is niet enkel een leefregel voor je eigen ziel, maar ook voor je verhouding met een ander. Leer niet ingrijpen, niets afdwingen. Leer stil zijn en leer niets doen en leer wachten. / ’t Geheim der sterken school altijd daarin / dat zij zich instelden op lange drachten.
Bidden is: je instellen op lange drachten, op levenslange zwangerschappen: zwanger zijn van een droom, een visioen, én het lange dragen van onmacht, leegte, collectieve schuld; meedragen, wegdragen, weg – leven.

4.
Niet alleen in de christelijke, maar ook in wat wij noemen de oosterse spirituele tradities leeft het inzicht dat wij ons, in stil zijn en wachten, kunnen disponeren tot nieuw begin, tot nieuwe momenten van weten en willen en kunnen. Van Westen tot Oosten is het oude doorleefde wijsheid: dat alle weten door niet-weten heengaat, iedere herkenning uit vervreemding geboren wordt. We moeten door de nacht. Alsof dit de structuur is van ieder geestelijk avontuur, van ieder beslissend zelfonderzoek en alle grote liefdes.

5.
En God? Ik heb hem gezocht. Wees stil en wacht, zei ik tot mijn ziel. Hebben jullie hem gezien? En toen ineens wist ik: ik ben gevonden.

‘Zoals een hert smacht naar de waterstromen, zo rende ik jou tegemoet, die hoogtijdagen; stond op de altaartreden, zong met lichte stem het lied, jouw kind. Nu, om mij heen, het ijzig zwijgen, het geschamper: die die je jeugd verblijdde, waar is hij gebleven? Op reis, de smoor in, dood? Alsof de horizon werd uitgewist, de aarde losgeslagen van haar zon.’

Maar dan stijgt plotseling
een stem in mij omhoog
boven mij uit
Ik weet niet waar vandaan:
jij bent mijn God.

* In 1943 schreef T.S. Eliot (1888-1965) Four Quartets, een werk dat bestaat uit vier gedichten. ‘O nacht nacht nacht’ – vertaling: Michel van der Plas – is een fragment uit het tweede gedicht, ‘East Coker’.