Ekklesia, zondag 21 november 2010
Ten geleide
Welkom wij allen. Welkom jullie stemmen om méé te zingen, welkom handen die snaren bespelen, vingers die zwart-witte toetsen bevliegen. Welkom vooral, met jullie familie en vrienden, èn met jullie kinderen die gedoopt zullen worden: Arnd Jan Gulmans en Joukje Koekoek, Martine Verwijs en Michel Scheepens, Edsilia Rombley en Tjeerd Oosterhuis.
‘Klankresten van een onvoltooid verhaal’ – onvoltooid omdat het nog gedáán moet worden tot in lengte van dagen – waar gaat dat over? Dat gaat over mensen die verlangen naar een gelukkig leven op aarde. En die ‘lichtwoorden, ooit ontvangen maar van wie?’ Of je nu God zegt of Heer of Allah of Stem of Vader, Moeder, of vreemdeling van de bergen, of Vrined, het blijft toch altijd ‘wie’? Ontvangen maar van wie – lichtwoorden waar gaan die over? Die gaan over liefde en over verlangen naar liefde. Wat wij-allemaal hebben, wat jullie allemaal kennen. Waar alle liedjes van de wereld over gaan, in alle talen – we gaan er nog 15 zingen vandaag, we hebben iets te vieren. ‘Laat mij maar zingen zolang ik nog kan – zolang de aarde nog rond is, en vrede een vierkante cirkel – zolang de oorlogen duren, de levenden sterven, de doden niet opstaan, zullen wij zingen.’
Voorlezing van Psalm 104 vrij
1.
Jij die hoog woont! Dus moet ik klimmen,
of leren omhoog te vallen, naar jou toe,
die ik wel God durf noemen:
Zo wijd je hemel blauw in de morgen
zo goudomrand je sneeuwwitte wolken.
Jij die hoog op de zon woont
die van roodgevlamd vuur is!
Dus moet ik leren niet te smelten.
Die ook boven de zeeën zweeft
als adem – dus moet ik durven
mee te ademzingen in jou.
Licht. Op sandalen licht ben je gekomen,
vreemdeling van de bergen.
Die over wolken schaatst en hoog
als wervelwinden springt,
wandelt naast me in de avondkoelte.
2.
Over onze moeder aarde heb ik nagedacht
en boeken gelezen: dat zij bijna vijf miljard
jaar geleden geboren zou zijn,
dat zij zich verfijnd heeft
tot wouden en tuinen, watervallen en fonteinen –
Zou ik ooit een wilde ezel worden of een steenbok
1er zou genoeg zijn om mijn dorst te lessen.
Oh water dat levend stroomt,
dat gras voedt, brood doet ontkiemen,
wijn doet zwellen in de druiven –
leer mij durven wijn te drinken
die het hart verzacht,
brood te bakken en uit te delen
aan alle hongerlijders van de wereld.
3.
En dan de bomen die jij gezaaid hebt;
hier berken en populieren,
ceders en cipressen op verre heuvels –
en langs de snelwegen zuring en naamloze halmen.
Ook roept gij overal vluchten vogels, en ze komen.
Soms zingen zij ‘vlieg met ons mee’.
Ik moet nog leren durven vliegen –
heb ik vleugels? In de buik van mijn ziel
ritselt het van de veren.
Ik vraag de vogels: hoe leven jullie?
Hebben jullie lief?
Jij die hoog woont! Dus moet mijn stem
hoog vliegen – je mág, zegt mijn ziel,
met overslaande stem.
En dan de zee, diep en vol,
de vreemdste snuiten en uitsteeksels –
zilverwier en anemonen,
en draken om mee te spelen.
4.
En al dat levende hoopt op jou, mijn vriend,
die ik nu plotseling aarzel God te noemen.
Want hoe dan God? Was jij die oerknal?
Jij bent de stilte waarin ik vertoef,
soms even, in de late nacht, de vroege morgen.
Ademt jouw adem in mensen? –
in al die levende dode gewapenden,
op oorlog uit, bang, bedroefd, boos, onbereikbaar –
op vrede uit – maar wie kent de weg van de vrede?
Wie gaat dit aanschijn van de aarde vernieuwen?
Jij die ik vriend en vreemdeling noem
van de bergen? Ja jij, met ons samen.
Je moet wel komen, gauw, om al die oude mensen
die Schiphol en Rotterdam zagen branden –
het was ineens oorlog geworden, kom gauw,
laat het niet duren tot hun dood.
5.
En voor onze kinderen, zoet en zo klein nog,
zou het ook mooi zijn als ze je voetstap hoorden,
je fluitje, ‘hier ben ik’. Wie? Vriend God!
Daar kom je de schemerhoek om
de lichtende blauwe, de rode hoek van de middag,
desnoods de gitzwarte van de nacht –
maar je komt, en je zegt tot deze kinderen,
hier tesamen:
Dag Tjebbe Jan – dag Noud Arjanno –
dag Dauphine Lieve Anne Heleen
dag Imaani Tanicia
En ze worden wakker, en ze zullen je nooit meer
vergeten. Dat zou cool zijn. Amen.
Toespraak
1.
De aarde is mooi, prachtig mooi. De hemel blauw in de morgen, goudomrand de sneeuwwitte wolken en oh water dat levend stroomt. De aarde is prachtig mooi? De aarde is ook heftig, met stormende zeeën, schokkende vulkanen, stortende regen, overstromende rivieren; en cholera in Haïti.
Deze hele aarde is er voor Tjebbe, Noud, Dauphine en Imaani, voor de kleine vier die wij vieren vandaag, dat zij geboren zijn en niet meer weg te denken, voorgoed geboren, zoals wij allemaal – zoals iedereen op aarde – ‘ik had ook zonder jou gelukkig kunnen leven, maar nu niet meer’.
Er is een boek, dat onvoltooide verhaal – boek, jij bent geleefd, zeg ons hoe te leven! Hoe moeten we op deze prachtige heftige aarde met elkaar leven? Op die grote vraag zoekt ‘de bijbel’, zo noemen wij dat boek, een antwoord.
Mensen kunnen elkaar misbruiken, verachten, vernederen, martelen – en dat doen ze. Mensen kunnen elkaar ook strelen, toezingen, vasthouden, vergeven, liefhebben. ‘Hebt elkander lief’, dat is het boek in drie woorden. En als je even goed nadenkt, kan dat niet betekenen dat je iedereen in het wilde weg moet knuffelen, maar … dat je ieder mensenkind moet eerbiedigen en helpen zo gelukkig mogelijk op deze aarde te leven. De god die in de bijbel ‘De God’ genoemd wordt, heeft een naam die je kunt weergeven met de woorden ‘Ik zal er zijn – en dat betekent: Ik-zal-er-zijn in mensen die elkaar eerbiedigen en helpen zo gelukkig mogelijk op deze aarde te leven.
2.
‘Geboren zijn’ kun je niet begrijpen. Zoveel mensen geen beginnen aan, allemaal herkenbaar als mens. Internet en electisch licht vind ik ook onbegrijpelijk. Maar dat haalt het niet bij ‘geboren zijn’. Geboren, dat is: er is aan je gedacht toen je nog niet bestond. Je werd verwekt. Je was in de schoot van je moeder, ‘geweven in de schoot’, zegt zo’n bijbels lied dat wij psalm noemen, ‘geweven’ en ‘prachtig gevlochten’. Er werd heel aandachtig naar je gekeken, of je het leven op aarde wel aan zou kunnen – je werd verwacht, je groeide en groeide. Totdat je eruit moest, en buiten de schoot van je moeder moest adem halen. Dat kan je toch niet begrijpen! Zou dat ergens in een van de honderdmiljoen zonnestelsels ook zo gaan – wordt daar ook ‘geboren’?
Niets weten we, het is even ondenkbaar als God ondenkbaar is. Maar één ding wéét ik: als Tjebbe, Noud, Dauphine en Imaani recht hebben op een zo gelukkig mogelijk leven hier op deze aarde, omdat zij ‘geboren’ zijn, dan hebben ook al die asielzoekerskinderen daar recht op, omdat ook zij ‘geboren’ zijn. We schreeuwen om cultuur, we bedoelen geld voor toneel en concerten, ik schreeuw van harte mee – we moeten nog harder schreeuwen om gerechtigheid voor asielzoekerskinderen die in meedogenloze detentiecentra worden opgesloten. ‘Daar zijn ze weer’. Ja, daar zijn ze weer.
3.
Wij dopen hier in de Naam van God-Ik zal er zijn, in de naam van Jezus ‘Hebt elkander lief’ – èn ‘in de kracht van de geest die het aangezicht van deze aarde zal vernieuwen’. Dat komt uit de psalm die ons door Moos, Mosa Quinte Tiamo, en door Geeske is voorgelezen: ‘Wie gaat het aanschijn van de aarde vernieuwen? Jij die ik vriend noem, vriend God? Ja jij, met ons samen … Ademt jouw adem in mensen?’
Ja, jouw Adem ademt in mensen – zo denkt dat boek Bijbel het ondenkbare. Er is een woord van de joodse schrijver Gerhard Durlachter, overlevende van de Shoah, voor mij een onvergankelijk woord: ‘Er zijn goede mensen overal. Daar concentreer id me op. Ik kan niet leven met haat. Dat vernietigt me’.
Je kind laten dopen is: je concenteren op goede mensen, je aansluiten bij het goede dat overal gedaan wordt- een meestal onzichtbaar bezield verband van hoop en ontferming.
Leer ze leven, leer ze vliegen, leer ze niet te smelten in de zon. Leer ze zien, en zingen. Zoek plaatsen voor ze waar hun hart kan bloeien en hun ziel als een lichtje wordt aangewakkerd – dat ga ik straks proberen uit te leggen aan de kinderkring. Eerst liedjes – Jij mijn Herder? Hoor je mij? Kom in mij – zeg Amen, zo moge het zijn.
Voorbeden
Wij bidden
voor allen die hun kinderen verwekt
en ontvangen hebben,
dat zij de kracht mogen vinden
om hen groot te brengen
met wijsheid en in onvoorwaardelijke liefde.
Voor hen die kinderloos gebleven zijn
tegen hun wil.
Voor onze kinderen
die zullen opgroeien in een wereld
van geweld en leugens:
dat zij veilige plaatsen zullen vinden
en mensen ontmoeten die hen behoeden –
dat zij weerbaar mogen worden
en helder van hart en verstand.
Voor kinderen die van verweg hier gekomen zijn:
dat zij niet worden uitgestoten,
dat wij hen geven wat zij nodig hebben;
dat wij hun hoop op een gelukkig leven
niet beschamen.
Voor kinderen ongewenst,
afgestaan bij hun geboorte –
dat zij nieuwe, blijvende ouders vinden.
Maak ons behoedzaam en nederig
jegens allen die in deze wereld weerloos zijn –
kom over ons met uw geest.