Er was eens een rijk mens

hij kleedde zich in purper en fijn linnen en alle dagen vierde hij schitterende feesten.

Ekklesia, 24 januari 2010

Voorlezing uit het evangelie van Lukas
Lukas 16, vers 19-31

Er was eens een rijk mens,
hij kleedde zich in purper en fijn linnen
en alle dagen vierde hij schitterende feesten.
Een arme, Lazarus genaamd, lag op de drempel van zijn poort,
met zweren overdekt.
Hij had zijn buik wel willen vullen met wat er van de tafel van de rijke viel,
maar alleen de honden kwamen om aan zijn zweren te likken.
En het geschiedde
dat de arme stierf:
door engelen werd hij naar de schoot van Abraham gedragen.
Ook de rijke ging dood en werd begraven.
In de onderwereld, aan folteringen ten prooi, sloeg hij zijn ogen op
en hij zag Abraham, van verre, en Lazarus in zijn schoot.
Hij riep:
‘Vader Abraham,
ontferm u over mij, stuur Lazarus,
dat hij zijn vingertop in water doopt
om mijn tong te verkoelen
want ik word gekweld in deze vlammen.’
Maar Abraham sprak:
‘Kind, bedenk dat jij tijdens je leven het goede hebt ontvangen
en Lazarus het kwade.
Nu wordt hij hier getroost
en jij wordt gekweld.
En ook: er gaapt een afgrond tussen ons en jullie:
zou iemand van hier naar jullie willen oversteken, hij zou het niet kunnen,
en zo kan ook niemand overkomen van daar naar ons.’
Hij sprak:
‘Maar dan vraag ik u, vader,
dat gij hem stuurt naar het huis van mijn vader
want ik heb vijf broers.
Laat hij hen bezweren
dat niet ook zij terechtkomen in dit oord van folteringen.’
Maar Abraham sprak:
‘Zij hebben Mozes en de Profeten,
laten zij naar hen horen.’
Maar hij sprak:
‘Welnee, vader Abraham,
maar als iemand uit de doden naar hen toe komt,
dan zullen zij zich bekeren.’
Maar hij sprak tot hem:
‘Als zij naar Mozes en de Profeten niet horen,
zullen zij zich ook niet laten vermurwen
als iemand opstaat uit de doden.’

1.
En het geschiedde dat de arme Lazarus stierf. Hij wordt door engelen in Abrahams schoot neergelegd. Allen die hebben geleefd in het geloof van Abraham dat niets onmogelijk is bij God-Ik-zal, zullen rust en vertroosting vinden in zijn schoot, zullen terugkeren naar de plaats van hun oorsprong, in paradisum. ‘Naar het paradijs mogen engelen jou begeleiden’.
Ook de naamloze rijke sterft, en daalt af in het dodenrijk waar hij in vuur gefolterd wordt en smeekt om één druppel water. Maar nee. Dan smeekt hij dat Abraham hem stuurt naar zijn broers om hen te waarschuwen, dat zij niet doorgaan of weer opnieuw beginnen met graaien, ‘want als er iemand uit de dode naar hen toekomt, dan zullen zij zich bekeren’. Abraham antwoordt: Zij hebben Mozes en de profeten, laten zij naar hen horen. Als ze naar Mozes en de profeten niet horen, dan ook niet als iemand opstaat uit de doden.

Deze parabel wordt door Lukas in de mond van Jezus zelf gelegd, over wie hij aan het einde van zijn evangelie schrijft dat hij ‘uit de doden’ is opgestaan, en naar twee van zijn volgelingen, twee van ons, is gegaan, op de weg naar Emmaus, om hen de ‘Schriften’ uit te leggen. De opgestane zelf, zo luidt de boodschap van het Lukasevangelie, Jezus van Nazaret zelf, verwijst ons naar Mozes en de profeten. En relativeert bij voorbaat, bijna grimmig, de overtuigingskracht van zijn eigen ‘opstanding’: zelfs als er iemand uit de doden naar hen toekomt, zullen zij zich niet bekeren tot gerechtigheid aan de armen. Ja, even misschien, kortstondig geraakt. Maar blijvende bekering tot gerechtigheid kan alleen tot stand komen in het leerhuis van Mozes en de profeten. ‘Zij hebben Mozes toch en de profeten. Zij kunnen weten wat zij moeten weten’.
De Thora van Mozes, en de steeds opnieuw actualiserende politieke toepassing van die Thora door de profeten: laten alle rijken en hun broers en zussen daarnaar ‘horen’ . Thora betekent ‘levensleer’ – woorden tegen de dood in al zijn gedaanten. In het evangelie van Lukas betekent ‘bekering’ alle mensen breken met de heersende bezitsverhoudingen die profetisch ‘doodsverhoudingen’ worden genoemd. Bekering is dat de woorden van de Thora over solidariteit en ontferming worden volbracht. ‘O stem door merg en been – verwek mij uit het graf. O toekomst, laat niet af’.

2.
Wat moeten wij met dit verhaal-door-merg-en-been? Wij hier, met dit verhaaltje dat zo argeloos als een sprookje begint, ‘Er was eens …’. Alle exegeten weten te melden dat deze tekst teruggaat op een Egyptisch sprookje. En in de Talmoed, dat is: de schriftelijke neerslag van een eeuwenlange mondelinge uitlegtraditie van de Joodse bijbel, komt tot zevenmaal toe het verhaal voor van de rijke vrek en de arme bedelaar. In de versie van Lukas is geen sprake van een rijke vrek – vrekkigheid klinkt naar een afwijking, een stoornis. Maar het gaat hier, lijkt me, om een gewoon, door niets gestoord, doorsnee rijk mens. En Lazarus wordt hier geen bedelaar genoemd maar een arme; een doodgewone verworpene, met zweren overdekt. De suggestie is eerst dat die rijke mens zelf niet op de gedachte komt dat er misschien een arme voor zijn deur ligt. Maar als hij eenmaal in de onderwereld door vlammen gekweld wordt, blijkt hij zelfs de naam van die arme te kennen: ‘Vader Abraham, ontferm u over mij, stuur Lazarus, dat hij zijn vingertop in water doopt om mijn tong te verkoelen’ – wat moeten wij met dit onverbiddelijke verhaal?

3.
Volgens eeuwenoude, maar nog altijd gangbare mythologische fantasieën brandt er diep in de afgrond van de onderwereld, een hellevuur. Die mythologie klinkt natuurlijk ook in de bijbel door. De schrijvers van de bijbelboeken zijn het er over eens, dat wie op aarde de hel van uitbuiting, armoede, en geweld in stand houden, neer zullen storten in de afgrond. In het boek van de profeet Jesaja wordt een lied gezongen (Jesaja 14) over een oppermachtige Koning van Babel, een uitbuiter, een slavendrijver, een volkenvertrapper: ‘Hoe zijt gij uit de hemel gevallen / morgenster, dageraadszoon! / Hoe zij gij ter aarde geveld, volkenvertrapper / Neergestoten wordt gij in het dodenrijk’. Deze Koning-slavendrijver heeft model gestaan voor de gestalte van de gevallen engel Lucifer. ‘Morgenster, dageraadszoon’: in de derde eeuw vertaalde Hieronymus de bijbel in het Latijn: Morgenster werd Luciferus, de naam van Gods eigen doodsvijand. De mythe vertelt dat Lucifer, de hoogste, edelste engel, in opstand kwam tegen zijn Schepper, toen deze de mens naar zijn beeld geschapen had, en bovendien nog met een schitterend lichaam in tweevoud. Een woeste strijd ontbrandde in de hemel tussen de troepenmacht van de jaloerse Lucifer en de legioenen van Michael. Lucifer en zijn aanhang werden uit de hemel verdreven in een afgrond van vuur. Lees Vondels Lucifer en Adam in ballingschap – weergaloze poëzie, nog altijd. In zijn evangelie zinspeelt Lukas op deze mythisch-profetische beelden als hij Jezus laat zeggen: ‘Ik zag Satan als een bliksemschicht uit de hemel vallen’ – de hemel is schoon, daar heerst liefde, God is liefde: uw wil geschiede op aarde, zoals in de hemel.

4.
Lucifer (satan – volkenvertrapper – Baäl – Mammon – slang – draak – is de doodsvijand van de God van de armen en zijn Thora. Hij woont in een vuurpoel – Dante maakte er in zijn Goddelijke Komedie een ijspoel van – en die rijke mens uit het evangelie hoort bij hem thuis, kort door de bocht zoals het levenslot van de armen heel kort door de bocht is. En alle geschriften van de vroege Jezusbeweging stemmen overeen met dat lied van Jesaja tegen de volkenvertrapper: in het laatste van de dagen, op het einde der tijden, als de Koning-Bevrijder die Mensenzoon genoemd wordt, zal komen ten oordeel – dan zal hij zeggen: jij, jij hebt nog geen bekertje water gegeven aan een van mijn dorstige mensen – ik was vreemdeling en je hebt me niet opgenomen, je bent vervloekt, verdwijn uit mijn ogen in het eeuwige vuur dat bestemd is voor de satan en zijn engelen.
En in het laatste boek van de joods-christelijke bijbel, boek der Openbaring, Apocalyps, wordt, kort en duidelijk, de ondergang van de machthebbers beschreven. Aan alle onderdrukking, in welke vorm dan ook, zal een einde worden gemaakt – ook aan seksuele uitbuiting door pooiers; ook aan uitbuiting van angst en bijgelovigheid door kwakzalvers, pseudogenezers, pseudo-messiassen en andere bedriegers. Zij worden allemaal ‘in de poel van vuur en zwavel’ gegooid.

5.
Dat er echt een hel zou bestaan, een eeuwige foltering in vuur of ijs, dat is een gruwelijke fantasie. Even gruwelijk als het lot van de verworpenen. Maar als wij hopen, afgaande op het Boek Bijbel, dat ooit aan dat lot een einde zal komen – dat een nieuwe wereld komen zal – waarom zou ik dan ook niet hopen dat er een eind zal komen aan dat eeuwig vuur? Ik heb er iets op bedacht – ik zal wel niet de eerste zijn in de geschiedenis. Ik denk – ik mythologiseer: dat alle boosdoeners, uitbuiters, rovers en moordenaars, volkenvertrappers, slachters, pooiers en grootinquisiteurs, Iwan de Verschrikkelijke, Hitler, Stalin, Franco en Pinochet – dat die allemaal nog één kans krijgen. Ze krijgen allemaal nog 120 jaar leven op aarde om mee te zwoegen aan een nieuwe wereld, mee te bouwen aan de Stad Gerechtigheid en Vrede, in onvoorwaardelijke liefde.
Als God-Ik zal zó is als wij hopen, erbarmend, genadig, lankmoedig – dan geeft hij ze allemaal nog één kans, driemaal veertig jaar. Maar wie hart en ziel verharden, zullen in de leegte waaien, en geen haan zal naar ze kraaien. En dat is de tweede dood, de dood voorgoed. Of, zoals wij gezongen hebben: ‘Oplichter, ongezegend zal je zijn. Een storm steekt op, je waait de leegte in’.

6.
Wat moeten wij met het onverbiddelijke bijbelse verhaal over rijk en arm? Ik weet niets van het bankwezen, en nauwelijks iets van het bedrijfsleven. Ik ken een paar kleine sappelende ondernemers, waaronder een paar taxichauffeurs. Ik zie de leegstand. Ik lees over topsalarissen, bonuscultuur, over de oorzaken van de crisis – en het is soms alsof ik tast in het duister van vóór In den Beginne. We moeten ons bekeren. Blijvende bekering kan alleen tot stand komen in het leerhuis van Mozes en de Profeten, in een lang en moeizaam proces van gewetenshervorming. Als je het ethisch appèl van Mozes en de profeten ernstig neemt, zo zegt Jezus van Nazaret, zal je leren inzien dat je deze wereld opnieuw moet organiseren, en misschien zelfs hoe! Maar het bijbels ethische appèl zal nergens ter wereld effect hebben op de bezitsverhoudingen, zolang, bijvoorbeeld (maar niet zomaar een voorbeeld) het ingeheide oordeel blijft bestaan dat de bijbel homoseksualiteit veroordeeld. Dat alleen al maakt heel de bijbel voor velen tot een onderdrukkend boek – een leerhuis is dat je heel de bijbel, vier evangeliën en alle brieven van Paulus – al die teksten die bedolven zijn onder zoveel misverstanden en verkeerde uitleg en tijdgebonden, meestal mensen kleinerende theologie – dat je die allemaal opnieuw probeert te lezen in de context van hun tijd, vanuit toenmalige inzichten. Én vanuit tot op vandaag voortschrijdend inzicht.

7.
Hé jongetje, zei mijn vader soms, niet alles tegelijk. Nee, mompel ik nog altijd, maar het gebeurt wel allemaal tegelijk. Je dochter krijgt een zoon, en je broer sterft op een en dezelfde dag – wie kent dit niet van dichtbij of verderaf? Zo is het: dood en verderf, maar twee kinderen van zeven en negen worden levend van onder het puin gehaald – gejuich – maar hun broertje van vijf sterft van dorst. De hulpverlening komt op gang, maar in Cité du Soleil, dé sloppen-slopppenwijk van de wereld, is nog geen hulp aangekomen, wel een camera – zegt een meisje voor die camera. ‘Wij zijn wel arm, maar wij zijn ook mensen.’ Laat Nederland die 84 miljoen bestemmen voor Cité du Soleil.
Je hebt nog geen bekertje water gegeven aan een van mijn minste mensen, ga weg in het eeuwig vuur. Staat geschreven. Maar ook dit: ‘Ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was vreemdeling en jullie hebben mij opgenomen.’
Wanneer hebben wij jou dorstig gezien en te drinken gegeven. Wanneer heb ik jou als vreemdeling gezien en je opgenomen? En hij zal je antwoorden, de Koning-Bevrijder-Mensenzoon: wat je gedaan hebt voor de minst verworpene van mijn broeders en zusters, dat deed je aan mij, aan heel de mensheid en voor heel de toekomst.

Kom, en ga binnen in het oord van rust en vrede dat, in den beginne al, voor jou bestemd en gegrondvest is.