Ekklesia, Paasmorgen 8 april 2012
Fragment uit het evangelie van Lukas
Lukas 23:50-56
En zie, een man, Jozef genaamd, lid van de Hoge Raad,
een goed en rechtvaardig man
– hij had met hun raadsbesluit en daden niet ingestemd -,
hij kwam uit Arimatea, een stad van de Joden,
met verlangen zag hij uit naar Gods koninkrijk.
Hij ging naar Pilatus en vroeg het lichaam van Jezus.
Hij haalde het naar beneden,
wikkelde het in lijnwaad
en legde het in een graf
dat in de rots was uitgehouwen
en waarin nog nooit iemand gelegen had.
Het was de dag der Voorbereiding,
de sabbat lichtte al aan.
De vrouwen die met hem uit Galilea gekomen waren,
volgden hem
en zagen de groeve
en hoe zijn lichaam werd neergelegd.
Zij keerden terug
en bereidden geurige zalven en mirre.
Op de sabbat rustten zij, volgens de opdracht.
Toespraak
1.
Ons feest van eieren en hazen, van lentekou en gele narcissenvelden, ons Pasen, wortelt in het bijbels-joodse pesachfeest, het feest ter gedachtenis aan uittocht en bevrijding uit slavernij, angst, vreemdelingschap – uittocht naar een nieuwe wereld.
Pesach werd in het Aramees, de volkstaal van het Midden-Oosten rond het begin van onze jaartelling, de geboortetaal van Jezus van Nazareth – pesach werd in het Aramees pascha: pascha/pasen, dat zijn klankverschuivingen die wij herkennen. Pasen, van oorsprong het feest van de Uittocht die in de bijbelse psalmen, de een na de ander, bezongen wordt: ‘Toen Israël wegtrok uit Angstland-Egypte … de zee zag het en vluchtte … Uw rechterhand dreef ons de diepte der zee in, als een muur stond het water.’ Uittocht naar een nieuwe, komende wereld: zo gaan wij het vieren dit uur.
2.
In het evangelie van Mattheus, Marcus en Lukas – jullie weten toch over wie ik het heb? – in die eerste stichtingsverhalen van de Jezus-beweging, het latere christendom, wordt Jezus van Nazareth door de Romeinse bezetter van zijn land vermoord op de eerste dag van het pesach-pascha-uittochtfeest. Zijn dood werd, en wordt nog, door zijn volgelingen gezien als uittocht naar die nieuwe komende wereld waarover hij als een profeet gesproken heeft, en die hij heeft voorgeleefd.
Tegen het harde systeem van de goddelijke Romeinse Keizer-farao in, heeft hij het Koninkrijk van God-Ik zal uitgeroepen, de beweging van de zachte krachten, solidariteit, ontferming en verzoening tussen mensen. Wij hoorden hem dat koninkrijk typeren, in de geest en de taal van zijn traditie: ‘Blinden zien, lammen lopen, melaatsen worden rein, doven horen, doden worden opgewekt – en de arme Lazarus wordt door engelen gedragen in de schoot van Abraham – en niets is onmogelijk bij God-Ik zal – en wie van jullie zonder zonde is, werpe de eerste steen.
3.
In Jezus’ geboortetaal, het Aramees, komt het woord ‘hatalja’ voor. Dat woord heeft twee betekenissen; het betekent ‘knecht’ en ‘lam’. Met dit woord zou Jezus aangewezen en genoemd zijn door Johannes de Doper en met deze naamgeving begint de Jezusbeweging: van toen af zijn er mensen geweest die ‘hem achterna’ zijn gegaan: ‘zie de Knecht van God – zie het lam van God, dat wegdraagt de zondenlast van deze wereld’. Jezus heeft in die woorden van de Doper zijn roeping verstaan, de richting van zijn uittocht.
Het lam en de dienstknecht zijn in de bijbels-profetische traditie geestverwante gestalten. Zij belichamen dezelfde zielehouding: de bereidheid om verantwoordelijkheid te dragen voor een nieuwe wereld, dat wil zeggen mee te werken, met twee of drie, of twaalf mee te zwoegen aan de schepping van nieuwe verhoudingen tussen mensen.
In het bijbelse verhaal worden de gangbare economische verhoudingen in deze oude wereld, met alle uitbuiterspraktijken en bonussenculturen die daarbij horen, ervaren als doodsverhoudingen, als diensthuizen en detentiekampen voor de armen. In het lam en de knecht is ‘uitvergroot’: ieder mens die tracht de doodsverhoudingen te doorbreken, al is het maar op één vierkant metertje.
4.
Een dienstknecht-leven bestaat uit rotzooi opruimen, orde scheppen in alle soorten van chaos en het mechanisme van kwaad tot erger stuiten. Die doem doorbreken – geen kwaad met kwaad, drift met drift, moord met moord vergelden, hoe bijna onmogelijk moeilijk is dat. Vergeven? Ja zeventig maal zeven maal. Jezelf louteren tot liefde en trouw; de oorlog afleren, zelf in vrede veranderen. Dat is ‘dienstknecht’- leven, ‘zondelast wegdragen’. Heb jij gezegd, heb jij gedaan, Jezus lam en dienstknecht. Heb jij gezegd dat wij het doen, jou achterna.
En ook heb je gezegd: Ik ben levend brood en ware wijnstok. Brood is levenskracht, lichaam, wijn is bloed en bezieling: geef je leven zoals ik het gaf, wees mijn zachte kracht, mijn lichaam en mijn ziel in deze wereld. Heb jij gezegd, dat wij het doen, jou achterna.
5.
Zo leven is uittocht naar een nieuwe wereld. Tegen de dood in leven is door de dood heen leven: konden ze niet denken, hebben ze toch gedacht én geweten, die eerste volgelingen van hem.
‘Wat zoek je de levende bij de doden? Hij is niet hier hij is opgewekt.’ In het opstandingsverhaal komen die woorden uit de mond van engelen. Engelen zijn de boodschappers van een ondenkbare God. Zij zeggen: je denkt dat deze dood het einde is. Natuurlijk denk je dat, wie niet. Dat is denken. Maar hij is opgewekt. Ondenkbaar God.
Zo leven, tegen de dood in / door de dood heen, zo leven omwille van verzoening tussen mensen, gebeurt niet één keer, eens en voorgoed, aan een kruis, zoenoffer voor eeuwig. Maar gebeurt dag en nacht, wereldwijd hier en nu. ‘Hij is niet hier’ – wÃj zijn hier. In zijn geest, zijn geest in ons, leven wat wij kunnen, omwille van de Grote Verzoening van alle mensen, wij mensen. In die ene gekruisigde herkennen wij – uitvergroot, uitvereeuwigd – allen die hun levenskracht geven voor de Grote Verzoening, de schepping van een nieuwe wereld.
6.
‘Hem achterna’ is uittocht en opstanding. Zijn geest belichamen. In vurige tongen, in zeventig talen is de geest neergedaald, vijftig dagen na Jezus’ uittocht. Toen lieten zich op één dag 3.000 mensen dopen, ten teken dat ze wilden ‘hem achterna’. Wij hier dopen één mensenkind, in dezelfde geest die toen – toen is nu. Pasen en Pinksteren op één dag. Kan niet? Kan dus wel. Leve Annabel.
7.
En dan nog dit:
Je geliefde is dood en begraven, je kind is verongelukt – je huilt en bent stom van verdriet – je bent zelf oud en broos – wat komt er na al die dood? Waar blijf je, wat doet God-Ik zal met jou – bestaat Die wel? In onze geloofstraditie – in die eeuwenlange wildgroei van dromen, belevingen, ervaringen, hoop en niet-weten – in onze geloofstraditie dus bestaan enkele onvergetelijke, mantra-achtige spreuken: ‘Onze vergankelijke lichamen zullen opstaan tot onvergankelijkheid’ – hoe? ‘Zoals een graankorrel opstaat in een korenhalm’ – ‘ook wat je zaait moet eerst sterven om tot leven te komen’ – ‘als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen’. Zo zeg je dat in stameltaal, beeldspraak in de zevende macht. De dood? De dood, die laatste vijand, zal worden gedood. Dan zal God alles zijn in allen.
In de traditie van die woorden zijn wij hier bij elkaar, Paasmorgen 2012. Stilte nu.