God of niet?

Hij sprak: Ik ben de God van jouw vader, ik, de God van Abraham, de God van Izaäk, de God van Jakob.

Ekklesia, 25 september 2011

Fragment uit het boek van de Uittocht
Exodus 3:6-8

Hij sprak:
Ik ben de God van jouw vader, ik,
de God van Abraham, de God van Izaäk, de God van Jakob.
Mozes borg zijn aangezicht,
hij vreesde naar God te kijken.
JHWH sprak:
Gezien heb ik, gezien de vernedering
van mijn volk dat in Egypte is,
en gehoord heb ik hun luid schreeuwen voor hun drijvers
en ik weet hun lijden.
Afgedaald ben ik
om te redden mijn volk uit de hand van Egypte.
Ik zal het opwaarts voeren uit dit land naar een goed wijd land.

Fragment uit het boek van de Uittocht
Exodus 34:5-7

JHWH daalde af, in de wolk.
Hij ging staan, daar bij hem.
Hij riep de naam JHWH .
JHWH ging zijn aangezicht voorbij,
hij riep:
JHWH is JHWH ,
godheid erbarmend en genadig,
lankmoedig en overvloeiend van vriendschap en trouw,
vriendschap tot het duizendste geslacht bewarend.

Ten geleide

De gangbare betekenis van het woord ‘god’, in woordenboeken, enquêtes en publieke opinie is Opperwezen – altijd een Hij, soms een Het, dat wordt algauw Het Noodlot. Het woord ‘God’ is ingesponnen in misverstanden en praatjes. Er is een onbewuste taal over God, een taalvergaarbak waarin van alles bij elkaar zit. En er zijn heel wat geruchten over ‘God’ in omloop. Ik denk dat velen van hen die op zondag in een kerk bijeenkomen, delen in die onbewustheid, en door die geruchten in verwarring worden gebracht en er geen verweer tegen hebben: ze denken dat ze het hebben over de God van de bijbel, maar ze hebben het over een almachtig opperwezen. In deze Ekklesia gaan wij uit van het bijbelse bevrijdingsverhaal, waarin een ‘god’ geschreven staat, en wel deze:

En het geschiedde
in die vele dagen, in die vele jaren:
de koning van Egypte stierf.
Maar de kinderen van Israël zuchtten, vanuit hun dienst.
Zij schreeuwden
en hun roepen om hulp steeg omhoog naar God, vanuit de dienst.
God hoorde hun gehuil,
God gedacht zijn verbond met Abraham, met Izaäk en met Jakob,
God zag de kinderen van Israël,
God wist.

Toespraak

1.
Toen Nietzsche zijn beroemde woorden ‘God is dood’ neerschreef, bedoelde hij: de god van de christelijke beschaving, van de christelijke spraakverwarring, het Opperwezen van het Heilig Roomse Rijk der Habsburgers en van alle koningen, keizers en tsaren van Europa. De God van het burgerlijk fatsoen, en van de vrome caritas, ‘een God van de donkere hoeken en gaten, de God van alle ongezonde buurten ter wereld’, schamperde hij.

Ik heb geleerd te onderscheiden tussen de christelijke cultuurgod en de God van de bijbel. In de dagen van Nietzsche was het bijbelse verhaal over God nog gevangen in christelijke dogma’s, kerkelijke rituelen en wijsgerige bespiegelingen. Dat is het vandaag niet meer, niet meer zo totaal en onverbiddelijk. Wie wil kan een ander verhaal over God op het spoor komen. Sinds het eind van de negentiende eeuw is het bijbelse verhaal over God langzaam maar steeds overtuigender ‘vrijgekomen’: op grond van toenemende kennis van de oudoosters context en de maatschappelijke verhoudingen waarbinnen de bijbelse geschriften zijn ontstaan; maar ook onder invloed van joodse leermeesters – én omdat velen, christenen, zeer velen denk ik, door bittere oorlogservaringen en diepe schaamte over ‘de jodenmoord’ bewogen, zijn gaan verlangen naar een ander verhaal over God, in een andere taal dan het overgeleverde christelijke jargon. Na 1945 groeide het besef, dat de Europese cultuurgod niet dezelfde is als de god van de joodse bijbel en de oudste geschriften van de christelijke beweging. Wat of wie is de god van de joodse bijbel?

2.
De bijbel is het verhaal over een god die bevrijding wil uit onderdrukking. ‘God’ is hij die de ellende van de onderdrukten ziet; die hun klachten en noodkreten hoort; de afdaalt om te bevrijden, afdaalt uit zijn hemel, van zijn ‘troon’ – oudoosterse, nog altijd herkenbare beeldspraak.

Het ‘ethisch appèl’ op het geweten van ieder mens solidair te zijn, lief te hebben, met verregaande praktische politieke gevolgen, is het meest kenmerkende van de bijbel. En uniek in de wereldliteratuur is het dat dit beroep op het geweten van ieder mens in de mond wordt gelegd van een god met de naam ‘Ik zal er zijn, ik stuur jou naar mensen in nood’. Hij zal zijn in mensen die elkaar bevrijden. Een god, een andere dan alle Oudoosterse en Nieuwe-Tijd-goden, die ons toeroept: dat wij recht en solidariteit en ontferming zullen doen. Alleen de stem die dit roept, wordt in de bijbel ‘God’ genoemd. Je hoeft niet in de god van de bijbel te geloven om dit ethisch appèl, deze Thora, te herkennen als het ijkpunt van alle mensenrechten.

3.
Er zijn nog altijd heel wat geruchten over God in omloop. Maar ze zijn niet meer onontkoombaar. Vanaf 1945 zijn er plaatsen gesticht, leerhuizen naar joodse traditie, waar zeergeleerde en doodgewone mensen bijeenkomen om anders te leren denken, andere vragen te stellen, scherper te lezen.

Anders gaan denken, denken-en-voelen – opnieuw vorm geven aan je leven, godsdienstige gedachten en religieuze intuïties – veel mensen die zeventig, zestig, vijftig jaar geleden gedoopt werden zijn er nog hartstochtelijk mee bezig: je moet van veel vooroordelen en dode woorden af, je moet nieuwe inzichten aandurven én nieuwe melodieën – het blijkt een levenswerk. Veel oudere en jongere tijdgenoten hebben die andere, nieuwe manier van bijbellezen- en-geloven niet meegemaakt, meestal niet aangedurfd. Ze zijn van het oude afgeraakt, afgevallen, en dat was dát. Het nieuwe heeft hen niet bereikt, niet blijvend. Nog niet misschien.

4.
‘Goddelijk’ is in onze taal het woord bij uitstek voor wat mensen het hoogste, belangrijkste, beste vinden. Wij willen voor het hoogst denkbare een vol en omvattend woord dat beelden oproept. ‘Liefde’ is zo’n woord, ik denk het enige dat in aanmerking komt. Het roept intimiteit op én ruimte. Het is een woord voor verlangen én voor inzet, engagement, trouw, solidariteit.
Het woord ‘liefde’ komt in al zijn betekenissen het dichtst bij de Naam van de bijbelse God over wie in psalm 36 staat geschreven: ‘Uw vriendschap reikt tot in de hemel, uw trouw tot aan het firmament’. God is liefde. Vriend voor het leven.

5.
Bestaat God? Wat is ‘bestaan’? Wat de dingen doen, de stoel naast de tafel? Wat bloemen doen en sterren, de vogels van de hemel, de vissen van de zee, wat wij mensen doen? Is er nog meer, intenser, subtieler bestaan denkbaar?

God bestaat niet zoals een taart bestaat, zeg je. Je kunt geloven in een God die niet bestaat, zeg je. God is zo groot dat hij niet hoeft te bestaan, roept een ander. Verwarrend woordspel, eeuwen oud. Zijn er bestaanswijzen die wij niet kunnen denken? Is er ‘bestaan’ boven gevoel en verbeelding en denkkracht uit? Ik denk het.

6.
De bijbel poneert God: daar staat hij, in de tekst, en hij spreekt. Zonder enige discussie over de vraag óf hij bestaat, bestaan kán, ooit niet bestond, of bedacht is – en door wie – en waarom.

Binnen dat verhaal worden psalmen gezongen: over het wonder van de bevrijding, de uittocht. Een naamloos nietig mens roept: ‘Uit de diepte roep ik jou’ – Gij, Gij peilt mijn hart – als ik kijk naar de hemel, de maan en de sterren, wat is dan de mens.’ En ‘Gij zijt Gij, godheid, barmhartig – Gij draagt ons onze zonden niet na.’

Heb jij ooit God ervaren? Schrijf het op, godservaring, toen en toen. Je kinderen werden geboren, je was erbij, je zag ze aan het licht komen, onstuitbaar – was die geboorte de aanleiding, de ‘bemiddeling’ zegt Edward Schillebeeckx, tot de ervaring van God? Je bent ontkomen, net niet levend verslonden, je leeft nog, en je wil leven opnieuw – ervaar je God als je redder zoals dat in psalmen gezongen wordt? Ervaren wij wat wij zingen?

Bestaat de God over wie het bijbelse verhaal vertelt dat Hij afdaalt om te bevrijden, dat hij liefde ‘bewaart’ tot het duizendste geslacht, tegen alle ontrouw in? Het is een niet-te- geloven-verhaal. Wie bedenkt zoiets, waar komt dit verhaal vandaan?

Maar Het Verhaal heeft in mensen het verlangen en de hoop gewekt dat zijn beeldspraak over een nieuwe wereld in vervulling zal gaan. Het blijkt zo sterk en activerend dat het soms in mensen de kracht opwekt om die onbewezen neergeschreven God gehoor te geven, zich te laten sturen naar mensen in nood . Gewone mensen, van dag tot dag levend, in deze woeste wereld, die geen kwaad met kwaad vergelden, maar het kwade proberen te overwinnen door het goede. Die, door het bijbelse verhaal geïnspireerd, proberen om voor elkaar zo goed als God te zijn.

Er zijn ook heel wat mensen die zeggen niet te geloven in een God, maar leven in de geest van de bijbelse Thora, voor een betere wereld. En – zeker weten – het is niet in de geest en ‘naar het beeld’ van de bijbelse God om van de vraag of hij bestaat of niet een punt te maken, een twistpunt tussen mensen of zelfs een breekpunt. Zover zijn we, hoop ik.

7.
Ik had God wel eens willen voelen, zoals je dat leest bij mystieken; als een hand op mijn hoofd of, zoals de dichter Hans Andreus graag wou, ‘als een lichtheid in mij ademend’. Of zoals ik mensen wel hoor zeggen over een dode, dat die vlakbij hen is, dat voelen ze.

Ik heb zoiets nooit gevoeld. Ik moet het doen met de beelden en gelijkenissen die mij steeds opnieuw tegemoetkomen uit het grote bijbelse verhaal. Geloof ik in de God van dat grote verhaal? Geloven in de betekenis van vertrouwen, overgave, hoop: geef ik mij over, als in een vriendschap, als in een grote liefde, aan die woorden dat hij trouw en genadig is, aan die tartende beeldspraak dat hij ons hoort en ziet. En dat hij sterker, eeuwiger is dan de dood?

Zoals geschreven staat in een oud document, een brief uit de eerste eeuw van de Jezusbeweging:

Nog is de dood niet overmocht, die laatste vijand.
Maar als ook de dood zal onderworpen zijn,
dan zal de Zoon neerknielen voor zijn Vader
en zeggen: Nu is het volbracht.
Dan zal God alles zijn in allen.

Geloof ik dat? Ik zeg en herhaal als een mantra. Ik hoop het, en ik heb het lief, dat visioen. En de grootste is de liefde.