Doopdienst, 2008

Zij was vier toen zij haar moeder verloor, dertien toen zij in Nederland kwam, zonder vader – die is vermist.

Amsterdamse Studentenekklesia, 27 januari 2008

Toespraak

1.
Zij was vier toen zij haar moeder verloor, dertien toen zij in Nederland kwam, zonder vader – die is vermist. Zij is nu negentien. Ik noem haar meisje A. Ze komt uit Afrika. Als zij in 2006 achttien wordt, valt zij niet langer onder de AMA-regeling en worden alle voorzieningen stopgezet. Enkele maanden later wordt ze op last van het IND van de straat geplukt en omdat ze niet over een officieel identiteitsbewijs beschikt, in detentie geplaatst. Dat detentiecentrum heeft haar geen goed gedaan – een understatement. Bij toeval hoorden enkelen van ons over haar. Na drie maanden kregen wij haar vrij. En nu leeft ze – ja hoe? Hoe noem je zo’n leven zonder ‘verblijfsvergunning’ – bestaansvergunning? Er is een medisch-psychiatrisch rapport over haar: ‘wij menen op dit moment te mogen spreken van een noodsituatie’. Enkelen van ons hier kennen haar en houden van haar en houden haar vast.

2.
Het is onvermijdelijk, zegt Jezus in het evangelie van Lukas – onvermijdelijk dat er mensen struikelen en vallen, maar o wee degene door wie dat gebeurt. O wee het systeem, het wereldwijde economische systeem, dat weerloze kinderen laat vallen in de afgrond. Behalve de taal van medisch-psychiatrische rapporten is er ook nog een krantenkoppen- taal. ‘Nederland leeft rechten kind slecht na’, stond er afgelopen maandag in de NRC.

Nederland leeft de rechten van kinderen ‘onvoldoende’ na. Vooral in het vreemdelingenbeleid, de gezondheidszorg en de jeugdzorg schiet de naleving van de in VN-verband vastgestelde rechten tekort.
Dat staat in een onderzoek naar kinderrechten van Unicef Nederland. (…)
De naleving van het recht op ‘extra bescherming’ van kinderen en vluchtelingen en asielzoekers staat ‘ernstig onder druk’, aldus het onderzoek. (…)
‘Het detineren van kinderen op grond van hun verblijfsstatus is geen uitzondering.
Gezinnen met kinderen worden letterlijk op straat gezet nadat hun aanvraag voor verblijf is afgewezen.’ De gezondheidszorg voor ‘illegale’ kinderen laat te wensen over. ‘Bekend is dat ziekenhuizen en artsen noodzakelijke behandelingen voor deze kinderen weigeren.’

Twaalf mensen (van deze Ekklesia en daarbuiten) zijn vastbesloten het leven van meisje A. te redden. Wij hopen dat zij ooit, genezen, herboren, haar geboorte zal kunnen vieren, hier, of waar dan ook. Morgen gaat onze brief over meisje A., ons smeekschrift, naar staatssecretaris Albayrak.

3.
En vandaag, dit uur, dopen wij jullie kind, Simone Birgit Johanna, tegen de harde feiten in van heel de wereld, op hoop van zegen.
Wat ìs dopen? Waarom doen wij dat? Sommige mensen die katholiek of protestants zijn opgevoed, hebben af en toe nog een beetje last van de gedachte dat een kind door de doop ‘kind van God’ zou worden, wòrden. Dan zijn dus ongedoopte kinderen mindere mensen, want ‘geen kind van God’. Dan móet er dus gedoopt worden: gedoopt is gered, verzoend. Gered waarvan? Van de erfzonde, de zwarte vlek. Maar even later bekennen ze zichzelf en elkaar dat deze overgeërfde woorden voor hen geen enkele in-voelbare betekenis meer hebben, ook al staan ze in sommige kerkelijke doopformulieren en gebeden nog zwart op wit. Ik dènk, als God bestaat, ‘God Ik zal er zijn’, die van Mozes en Jezus – als die bestaat … wat bestaan ook mag zijn – dan zijn alle kinderen die geboren worden, zíjn kinderen, of ze nu wel of niet worden gedoopt.

Dopen is geboorte vieren. Dat ze geschreven staan in het boek des levens, in de palm van Gods hand, dat vieren wij.

‘Gij zijt mijn God van de moederschoot af’, ‘Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder’, wordt er gezongen in die bijbelse liederen die wij ‘psalmen’ noemen. Wie is het die in de psalmen wordt aangeroepen? Het is de God die óns geroepen heeft, ‘mens, waar ben je’! Het is de stem die roept: gehoord heb ik het kermen der wanhopigen, gehoord en gezien heb ik de rampspoed van de vluchteling, de uitgestotene, de arme – daarom stuur ik jou en jou om wie je maar kúnt, te bevrijden. Die stem uit lichterlaaie vuur, die ene die de stem van ons geweten zou willen zijn. Die ons ook bemoedigt en verheft, die ons gezegt: dat wij zijn woord kunnen volbrengen, solidariteit, ontferming jegens onze naaste vreemdeling. Die ons ook bezielt te blijven hopen op een wereld in gerechtigheid – nieuwe aarde – daar leert iedereen de oorlog af. ‘Geen kinderen zullen daar sterven – jonge mensen zullen daar pas op hun honderdste sterven.’

4.
Díe woorden, van díe stem, zijn de ‘grote woorden’, de sleutelwoorden, de rode draad- woorden van het levensonderricht, de levensleer, de Thora van Mozes en de profeten en van Jezus en zijn volgelingen – die levensleer van de messiaanse-beweging die wij, in deze samenkomsten en met onze schriftuitleg en liederen beamen, en mee vormgeven. Het grootste woord, het roodste woord, van de levensleer van Mozes en Jezus – van Thora – aloud verbond en Evangelie – hernieuwd verbond, is het woord over ‘verantwoordelijkheid voor je naaste’ – voor welk mensenkind dan ook, meisje-mannetje dat ineens op je weg komt, je weg oversteekt, neerligt aan de kant van je weg, aan de kant, in de berm, van joùw weg. In dat Mozes-Jezus woord ligt besloten dat je verantwoordelijk bent voor zomaar een mens, voor haar recht op asiel, voor zijn recht op recht.

Niet ‘zelfontplooiing’ maar ‘zorg voor anderen’ is de kern van de bijbelse levensleer, zelfontplooiing door zorg voor anderen. En niet ‘hemel’ maar ‘aarde’ is het bijbelse sleutelwoord. En niet ‘mijn recht op vrijheid van meningsuiting’ maar ‘de rechten van ieder mens op respect en mededogen’.
Vasthouden aan deze levensleer vraagt om levenslange ‘geestelijke oefeningen’. Deze liturgie, waarin wij brood en wijn delen, en dopen, is een geestelijke oefening. Dat alle mensen mensen zijn, dat er geen mindere mensen bestaan die aan minder behoefte hebben dan jij: dàt te blijven beseffen alleen al vraagt om ‘geestelijke oefeningen’. En dat je hoort bij alle mensen van de wereld, van Gaza tot Uruzgan. En dat je hoort bij enkelen in het bijzonder, concreet en dagelijks; en dat je tegelijkertijd verweg en dichtbij moet leren leven. Dat je met al je hartstocht voor gerechtigheid misschien toch maar weinig mensenlevens kunt redden; dat je op veel levensgebieden niet kàn wat je zou willen, omdat je maar deze mens bent, met dit ene leven; dàt leren aanvaarden zonder bitterheid, en ook nog gelukkig zijn, dat vraagt om oefeningen-in-heilige-geest, geestelijke oefeningen. Dopen, eucharistie vieren, zingen, zo mooi mogelijk zingen, voorbeden, luisteren, overwegen, verstillen, dat zijn geestelijke oefeningen. Deze hele Ekklesia is een oefening-in-heilige-geest.

5.
Er bestaat in deze wereld – sinds mensenheugenis, sinds de tijden van Mozes en Jezus, een groot verlangen naar nieuw begin, naar een grote reiniging van mensenhart-en- verstand, naar een reiniging, een opschoning van onze systemen, onze leefpatronen, onze cultuur, onze waarden en normen – al die vastgelopen raderwerken van ons, al dat oud roest, al dat vervuilde in ons.

Moge mij schoonwassen
alle regenwater van de toekomst.
Moge mij afspoelen
alle stortbuien van de komende eeuw.
Dat, op een goede dag, ik op mijn hoofd krijg
de ene waterval na de andere.
Alle voorraden die gij, hemel,
in uw mededogen hebt bewaard
voor steppe en woestijn:
geef maar aan mij.
Moge de wervelwind opsteken
en mij ontrukken vloer en dak
en alles wat ik om mij heen
verzameld heb.
Dat het zal wegwaaien
alle stofgoud en roest
waaronder ik ben bedolven.
Dan kome tot mij
die de bronnen slaat
die alle water van de wereld
weet te vinden.
Hij moge van mij maken
een bron die zacht en vrolijk stroomt –

6.
Nou ja, kortom, ik wou maar zeggen: een grote reiniging. Een schoon-watervloed. ‘Water’ is de bijbelse poëzie, in psalmen en profetenliederen, het beeld voor alles wat mensen nodig hebben om te leven: respect – bemoediging – wijsheid – strelingen – zoenen – betrouwbare woorden – ontferming – vergeving. Daarom dopen wij met water: in verlangen naar reinheid, schoonheid, nieuw begin, heilige geest voor onze kinderen en voor onszelf.

7.
Wij máken, verwekken onze kinderen. Dan worden ze geboren, en dan zijn ze niet meer ‘gemaakt’. ‘Geboren, niet gemaakt’ werd ooit geschreven en gezongen over Jezus van Nazaret – wordt nog. Eenmaal verwekt, zijn ze ontvangen, niet meer verworven als bezit, maar aan ons toevertrouwd. Dan begint een nieuw leven van hachelijk geluk – ik had ook zonder jou gelukkig kunnen leven, maar nu niet meer. Zo moge het zijn.