Doof de hel in ons hoofd

In zijn gedenkschriften schrijft Pieter Jelle Troelstra (1860-1930), medeoprichter en leider van de sociaaldemocratische beweging in Nederland, dat hij als jongen zijn liberale vader eens tijdens een ruzie toebeet: ‘Ik moet, het is mijn roeping’.

Ekklesia, 10 maart 2013

Woord ten geleide

‘Ik moet. Het is mijn roeping’. In zijn gedenkschriften schrijft Pieter Jelle Troelstra (1860-1930), medeoprichter en leider van de sociaaldemocratische beweging in Nederland, dat hij als jongen zijn liberale vader eens tijdens een ruzie toebeet: ‘Ik moet, het is mijn roeping’. En als oudere man herkent hij zichzelf ten volle in dat incident en in die hartenkreet.
Wat riep hem? Het socialisme. De ervaring van dom onrecht en onnodige armoede – en de idee van een heel anders geordende samenleving. Daartoe bij te dragen door de arbeiders politiek te organiseren en een toekomstperspectief te geven: dat was zijn roeping, dat moest hij. Het is behoorlijk goed met hem afgelopen, al heeft hij een zwaar leven gehad natuurlijk. Hij vond erkenning.
En zijn ‘socialisme’ bestaat nog en roept nog, met een verstaanbare stem.

Dat het ook anders met je kan aflopen als je een groot ideaal hebt, een visioen van een ‘andere wereld’, dat leert ons de geschiedenis, dat hebben wij met eigen ogen gezien – en dat lezen wij in het Jezusverhaal, het evangelie van Lukas: ‘Hij sprak: het moet, de mensenzoon zal veel lijden en verworpen worden en gedood. Knoop in je oren: hij zal worden overgeleverd in de handen van mensen’. En wat mensen elkaar kunnen aandoen, dat wil je niet weten, maar we weten het.

Hier begint de kinderkring.

Voorlezing uit het Jezusverhaal volgens Lukas
Lukas 9:22.37-45

Hij sprak:
Het moet:
de mensenzoon zal veel lijden en verworpen worden
door de oudsten, de hogepriesters en de Schriftgeleerden
en gedood
en ten derde dage zal hij.worden opgewekt.


En het geschiedde:
een grote menigte kwam hem tegemoet.
En zie, een man in de menigte, hij schreeuwt:
Meester, ik smeek jou,
hier mijn zoon,
hij is mijn enigst kind –
zie, een geest grijpt hem aan
en plotseling schreeuwt hij
en doet hem stuiptrekken en schuimen.
Soms laat hij hem even los,
dan slaat hij weer op hem in.
Ik heb jouw leerlingen gesmeekt hem uit te drijven,
maar zij konden het niet.

Jezus antwoordde en sprak:
Breng je zoon hier.
Hij kwam dichterbij,
de demon wierp hem stuiptrekkend neer.
Maar Jezus strafte hem af, de onreine geest,
genas de jongen
en gaf hem aan zijn vader terug.
Allen stonden verbijsterd over de grootheid van God
en allen bewonderden hem om alles wat hij deed.
Hij sprak tot zijn leerlingen:
Knoop in je oren deze woorden:
de mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen van mensen.
Maar zij begrepen die grote woorden niet,
zij konden er niet bij
en verstonden ze niet
en waren bang hem over deze woorden iets te vragen.

Toespraak

1.
Waarom moest Jezus lijden? Omdat hij een Godvader had die kwaad was op een zondige mensheid, oneindig beledigd door zijn eigen schepselen, en die dus alleen maar verzoend kon worden wanneer zijn eeuwige zoon mens werd om met zijn lijden en dood te boeten – Jezus maakte zichzelf tot bloedige offerande ter verzoening. Of, zoals Hans van Mierlo het geloof waarin hij was opgevoed kort en helder formuleerde: ‘Een god die iemand aan het kruis wil hebben, die bloed wil zien, en dan pas komt het goed met deze wereld, wat een vreselijk verhaal’.

Het is nog altijd in grote delen van de wereld het gangbare verhaal over God. Hier niet meer. Op sommige andere plaatsen ook niet meer. Waarom moest Jezus lijden? Omdat hij een roeping had, een visioen, van ‘een anders geordende samenleving’; niet minder dan Pieter Jelle Troelstra.

Heeft Jezus het lijden gekozen? Hij heeft het visioen gekozen – hij wist zich uitverkoren door het visioen. En hij nam het lijden op de koop toe. Zo gaat het als je een visioen hebt, een grote liefde, dan moet je lijden. Je zult wel moeten. Dat wil je niet. Maar je laat het er ook niet om.
En dus heeft hij geleden. Misschien wel het meest toen hij inzag dat hij niet de laatste zou zijn die zo lijden moest, dat hij niet dé verlosser van de wereld was; dat het misschien wel niets uithaalde. Zou hij dat voorvoeld hebben op de Berg, in de Hof van de Olijven, op de avond voor zijn dood – dat het een vergeefs offer was? Een weggeschonken leven dat nergens blijft? Dat is de Hof van de Olijven, dat het zo voelt.
Toen hij, gehangen aan het kruis, de duisternis zag vallen, midden op de dag, moet hij gedacht hebben dat de duisternis voorgoed het licht had overmeesterd. Het oudste verhaal over hem, het evangelie van Markus, legt hem de woorden ‘God mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten’ in de mond – en getuigt dat hij stierf met een schreeuw van ellende, dat schreeuwen uit de diepte dat in veel psalmen doorklinkt.

2.
Ooit gehoord van Sacco en Vanzetti – Nicolas Sacco en Bartolomeo Vanzetti? Ik zal jullie hun verhaal vertellen, het lijkt op het Jezus-verhaal. Sacco en Vanzetti waren de voormannen, de woordvoerders, voorvechters van het Noord-Amerikaanse arbeidersproletariaat, in de jaren na de Eerste Wereldoorlog. Er werd toen in de Verenigde Staten gejaagd op zogenaamde ‘anarchisten’, zoals in de jaren na de Tweede Wereldoorlog op ‘communisten’. Op 4 mei 1920 werden die twee opgepakt op beschuldiging van roofmoord, en na zeven jaar gevangenschap en schijnprocessen kregen zij de elektrische stoel.
In een van zijn magistrale gevangenisbrieven beschrijft Vanzetti zijn roeping, zijn bewustwording, de weg van zijn geweten.

‘Wij, nederige arbeiders, zijn opgegroeid zonder school, in arme woningen, overwerkt en behoeftig vanaf onze geboorte. Wij hebben gedaan en geloofd wat onze heren en meesters, onze uitbuiters deden en geloofden, en we hebben als zij geleefd. Wij waren gelijk aan onze tegenstanders. Het is slechts door onophoudelijk met de geest te werken, door een lange en verschrikkelijke beproeving van het geweten, dat wij zo anders zijn geworden – zoals wij nu zijn. Dat wil zeggen dat wij hebben geanalyseerd alle ideeën, geloven, en criteria die men ons opdrong vanaf onze jeugd en die wij hebben veroordeeld en afgewezen sinds de dag waarop een nieuw geloof werd geboren’.
Een nieuw geloof, in de noodzaak èn de mogelijkheid van een nieuwe wereld, ‘een anders geordende samenleving’ – wat een zachtaardig understatement.

Na Sacco en Vanzetti zijn op grote schaal tallozen die tot zo’n proces van bewustwording en tot een ‘nieuw geloof’ geroepen werden, op niet minder wrede wijze vervolgd en afgemaakt. Tot inzicht komen in de onrechtmechanismen van het heersende economische systeem, leren inzien hoe het werkt en wat je daar tegenover kan stellen: dat is niet enkel ‘een lange en verschrikkelijke beproeving van het geweten’, een lijdensweg voor verstand en hart; het betekende ook, en het betekent nog op vele plaatsen in deze oude wereld, dat je er aangaat omdat je staatsgevaarlijk bent geworden. Ook wie op kleine schaal proberen anders te gaan denken en leven, leggen zichzelf een last op; verwarde, vermoeiende discussies worden hun deel, vaak ook conflicten met anderen, vervreemding van hun oorspronkelijk milieu. Toch zijn er die zich blijkbaar aan zo’n proces van ‘gewetenshervorming’ niet willen onttrekken, alsof de zin van hun leven daarmee gemoeid is.

3.
Ik lees deze woorden van Vanzetti nog altijd als een parabel van wat steeds opnieuw gebeuren moet, te beginnen vandaag: dat ‘links’ en ‘rechts’ zich gewonnen geven aan zo’n proces van bewustzijnshervorming. Christen- en sociaaldemocraten; kerkmensen, buitenkerkelijken en spirituelen van allerlei richtingen; uitgebloeide socialisten en neo-liberalen – de meesten van hen zijn niet arm, overwerkt en behoeftig vanaf hun geboorte. Maar wel verward door ‘alle ideeën, geloven, criteria’, die hen zijn opgedrongen, aangepraat – waartoe ze verleid zijn.
Waarom zou het niet nu tijd zijn, nieuwe lente, om al onze denkbeelden opnieuw te analyseren, te toetsen en zo nodig, zo mogelijk, te reinigen, te herzien. Om zo tot een nieuwe zingeving, een nieuw ‘geloof’ te komen? Zouden wij in staat zijn ons geweten te beproeven even hartstochtelijk als die Noord-Amerikaanse arbeiders van toen? Dit huis is daarvoor opgericht.

4.
Het is een blijkbaar onweerstaanbare gedachte: te denken dat ons lijden ergens goed voor is. Een droom van hoop: dat ons lijden zal bijdragen aan de bevrijding, de ‘verlossing’ van anderen. Dat het zal leiden tot nooit meer lijden, tot waar geen honger, armoede, onrecht meer geleden wordt. ‘Ik zou willen’, schreef Nicolas Sacco, ‘ik zou willen dat niemand lijdt, dat alleen ik lijd en wordt gekruisigd’, en dat deze onrechtvaardige wereld dan voorbij is – hij had er zijn leven voor over, schreef hij, ‘om de vrijheid en het volle geluk van alle uitgebuite mensen te verkrijgen’. Is dit hysterie? Ik denk dat Jezus en velen voor en na hem ook zo gedacht hebben.

Uit de oertijd van Israël, in de godsdienstige traditie van Jezus, is een religieuze rite bekend waarbij een bokje, een lam, beladen werd met alle schuld en de woestijn, de godverlatenheid werd ingejaagd, om alle kwaad, alle zondelasten uit de wereld weg te dragen. Jezus’ volgelingen, Paulus als eerste, hebben geschreven, en gezongen dat hij bereid was zo’n lam te zijn. Zoals wij gezongen hebben: ‘Hij trok het lijden aan, en droeg het als een lam, en stond stom voor zijn scheerder, en werd gehangen als een slaaf’. Hij wilde niet lijden. Maar hij wilde nog minder ontrouw zijn aan zijn roeping en visioen.

5.
Die schreeuwende bezeten jongen: dat is ook lijden, demonisch lijden – een demon grijpt hem aan, slaat op hem in. Een jongen met een hel in zijn hoofd. Wij lezen het evangelie actualiserend: wie is de jongen, hier nu? Ben ik die jongen, soms even, soms dag in dag uit? Ben jij die jongen – je voelt je miskend, niet gehoord, bang, gek van jaloezie, afgewezen, wraakzuchtig. Is het je vroegste jeugd die nooit is overgegaan? Wat werkt er in ons door, van toen en toen, na tien, dertig, zestig jaar nog? Wat gebeurt er in onze hoofden?

Hij is pedofiel, hij heeft onbeheersbare fantasieën en verlangens – moet ik zó oud worden, vraagt hij me – doof de hel in mijn hoofd – geef me een pil.

Dat wij nieuwe wetten maken, dat wij gouden plannen smeden tot beëindiging van lijden. Dat wij medicijnen vinden tegen het ondraaglijk lijden.

6.
Alasam S., de uitgeprocedeerde asielzoeker die twee jaar geleden in het Groningse dorp Baflo, zijn vriendin en een motoragent doodde, krijgt 28 jaar gevangenisstraf. Dat oordeelde de rechtbank Groningen maandag. Tegen S. was levenslang geëist.
De 27-jarige S. sloeg zijn vriendin Renske dood met een brandblusser en vermoordde even later motoragent Dick Haveman met diens eigen dienstpistool. Vervolgens opende hij het vuur op twee voorbijgangers, bedreigde drie agenten die hem wilden inrekenen en mishandelde een van hen.
Volgens de rechters is S. volledig toerekeningsvatbaar. Tijdens het proces verschilden deskundigen hierover van mening. Volgens eigen zeggen was S. tijdens de moorden in de war. Een dag eerder had de asielzoeker gehoord dat hij niet in Nederland mag blijven. Hij meldde zich daarna bij de ggz-kliniek waar hij al jaren onder behandeling was. Zijn psychiater adviseerde om de dosering van het antidepressivum dat hij aan het afbouwen was, paroxetine, te verhogen. Paroxetine kan in zeer zeldzame gevallen leiden tot agressieve uitbarstingen. Zou Alasam S. zo’n zeldzaam geval kunnen zijn? De rechtbank stelt dat zij geen rekening kan houden met de ‘theoretisch mogelijke gevolgen’ van paroxetinegebruik. Hoewel S. zich op de dag van de moorden volstrekt anders gedroeg dan anders, duidt dit ‘niet eenduidig op een psychotisch toestandsbeeld.’ S. is tot kort voor de moord weliswaar langdurig behandeld met medicijnen tegen psychosen, maar volgens de rechtbank bewijst dit niet dat hij ooit daadwerkelijk aan psychosen heeft geleden.
Bij de moorden ging S. zo ‘doelgericht en adequaat’ te werk dat hij volgens de rechters wist waar hij mee bezig was. Omdat S. ongewenst vreemdeling is, moet hij zijn straf in beginsel tot op de laatste dag uitzitten.

7.
Hoe en wanneer kwam die hel in zijn hoofd? Van de Thora van Mozes en van Jezus heb ik geleerd, niet over iemand te oordelen zolang ik niet in zijn schoenen heb gestaan. Maar op die woorden is onze rechtspraak niet gebaseerd. Ik ben geen vluchteling, geen asielzoeker. Ik ben niet verbannen naar bijvoorbeeld Siberië om daar verder te leven, een nieuw leven ‘op te bouwen’, zoals dat heet in energieke welvaartstaal. Soms even, in diepe stilte, of midden in het waaien van de wind, weet ik: wat er met Alasam S. is gebeurd, had mij ook kunnen overkomen: hel in mijn hoofd.

Renske, zijn vriendin, is dood. De moeder van Renske bezoekt Alasam in de gevangenis, want hij was zorgzaam en rustig en attent tot de dag van de moord, zei Renske’s moeder in haar slachtofferverklaring. En over 28 jaar, dan is hij 53, komt hij vrij. ‘Dan zal hij weer thuis zijn’, zegt de moeder van Renske, thuis, bij haar, als ze dan nog leeft. Zij heeft een hemel in haar hoofd. Dat bestaat ook. Zo moge het zijn.