De moeder van Jezus

Een stevige, zelfbewuste vrouw is hier aan het woord. Een vrouw die weet hoe deze wereld bedoeld is, zou moeten zijn, en die de schepper van hemel en aarde kent van aangezicht tot aangezicht.

Ekklesia. Amsterdam,17 december 2017

1.
Een stevige, zelfbewuste vrouw is hier aan het woord. Een vrouw die weet hoe deze wereld bedoeld is, zou moeten zijn, en die de schepper van hemel en aarde kent van aangezicht tot aangezicht. In andere vertalingen dan deze calvinistische, beetje stugge, ‘Statenvertaling’, wordt de ‘Voedsterling’ Gods liefste gezellin genoemd, zijn lieveling, meisje Thora, Vrouwe Wijsheid. De vrouw naast God. Zij is het tegenbeeld van godin Astarte die, naast haar God-Baäl-Heer en Meester-Bezitter, zich een plaats had veroverd in de tempel van Jeruzalem – zesde eeuw voor onze jaartelling – en tegen wie de profeten Jeremia en Ezechiël tekeergingen. Astarte en Baäl staan voor alle denkbare slavernijsystemen. God-Ik zal en de vrouw naast hem, meisje Thora, zijn hulp en toeverlaat, staan voor uittocht-bevrijding- gerechtigheid.
‘Toen hij de hemel op zijn plaats zette, was ik erbij,’ zegt zij, in de tekst die ons is voorgelezen; ‘toen hij de zee haar grenzen stelde’ en ‘ik was zijn vreugde’ en ‘wie mij vindt, vindt het leven’. Vrouwe Thora, zij is de oer-oermoeder van Jezus van Nazaret. Zij hebben hetzelfde DNA: Jezus zoon van de Thora, van het visioen van uittocht-bevrijding-gerechtigheid-nieuwe wereld. Zo wordt hij in de evangeliën getekend en met Kerstmis vieren wij de geboorte van deze ‘zoon van de Thora’.

2.
Mirjam-Maria was een meisje dat binnen de toen heersende verhoudingen niet over zichzelf beschikken kon: ‘Een meisje dat nog maagd was maar al wel beloofd aan en man: Jozef heette die man.’ Een vrouw over wie beschikt werd en die dat te nemen had – zoals zovelen tot op vandaag.

‘En het geschiedde in die dagen
dat van Godswege de engel Gabriel
naar een stad in Galilea werd gezonden,
Nazaret, naar een meisje -’

Wat zegt de engel tot het meisje? ‘Jij hebt genade gevonden bij God.’ De oudste uitbeeldingen van dit verhaal tonen haar knielend, met gesloten ogen, ingekeerd, biddend. Bidden is: genade zoeken bij God. ‘Jij zult ontvangen in je schoot en baren een zoon,’ zegt de engel. Kan niet, zegt het meisje, ik heb niets met een man. En toch, zegt de engel: ‘Heilige geest zal over jou komen.’ Gabriël spreekt de taal van de profeten van Israël, taal van Mozes en Jesaja. Heilige geest, de adem van in den beginne; de kracht waarmee de allereerste woorden ‘licht’ en ‘mens’ gesproken zijn; de lichtkracht waarmee het begin begonnen is, ‘kracht van de Allerhoogste’ zal je overschaduwen, koesteren, doordringen, groot maken. De engel tilt het meisje op naar het licht van het begin.

3.
Schriftgeleerden leggen ons uit dat de schrijver van dit verhaal het meisje Maria tot de belichaming hebben gemaakt van het in die dagen diep vernederde, uitzichtloze Israël. Het volk Israël is in de dagen van het meisje Maria als een vrouw zonder toekomst, in een leeggeroofd land, in de macht van de keizertiran van Rome. Weduwe en weeskind tegelijk. Dit toekomst-loze Israël wordt opgetild naar het licht van een nieuw begin: jij zult ontvangen in je schoot en baren een zoon. En die zoon zal het gerechtigheidsvisioen van de Thora, van het woord-in-den-beginne, opnieuw verstaanbaar maken en volbrengen. Jezus, zoon van de Thora.

Tot zover het verhaal. Het vervolg wordt op kerstavond gezongen.

Maar: hoe kon het gebeuren dat dit onaanzienlijke Joodse meisje Maria, uit een onbekend gehucht, wereldwijd vereerd, bezongen en schier aanbeden wordt als koningin des hemels, moeder van God (God-barende, theotokos), Sterre der Zee? Hoe kwam deze duizelingwekkende carrière tot stand?

4.
In de eerste eeuwen van onze jaartelling – en al heel lang daarvoor – werden in het Midden-Oosten twee godinnen vereerd: de Egyptische Isis, aan wie tot in Rome een tempel was gewijd, en de Griekse Artemis, die in het Klein-Aziatische Efeze resideerde.
Beiden werden zij koningin van de hemel, maagd, moeder van God, sterre der zee genoemd – als ‘sterre der zee’ werden zij vooral aanbeden in het milieu van zeevaarders. In de vele havensteden van de Middellandse Zee die ook toen al ontelbaar veel drenkelingen eiste.
In de eerste eeuwen van wat wij nu ‘het christendom’ noemen, waren deze Isis-Artemis-religies een bedreiging van het nieuwe geloof in een Godvader en zijn gekruisigde en verrezen goddelijke zoon: twee mannelijke goden, daar moest een vrouw bij! Nee, niet twee goden. De ‘kerkvaders’ van die eeuwen hebben er voor gevochten de Ene God van het Jodendom te vertalen en te behouden in het concept van de Drie-eenheid, een god in drie personen: de Vader die ‘gezien en gehoord’ (Exodus 2:24- 25) heeft hoe zijn mensen worden vernietigd, de Zoon die gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren is; de geest van uittocht en bevrijding die in mensen werkt naar een nieuwe wereld. Maar Maria? Die werd ingezet tegen de macht van de Isis-Artemis-cultus. En, geheel tegen haar Joodse herkomst en wezen in, werd zij, tijdens het concilie van Efeze, in de Artemisstad, in 431, uitgeroepen tot de ‘God-barende-theotokos’, moeder van God.
Ene Nestorius, patriarch van Constantinopel, was daar fel tegen; hij wilde haar hooguit ‘Christus- barende’ noemen (‘God was geen baby van twee of drie maanden,’ schreef hij). Hij werd op datzelfde concilie onverbiddelijk als ketter veroordeeld.

5.
De carrière van het Joodse meisje, dochter van de Thora, is tot in onze dagen voortschrijdend. In 1870, tijdens het Eerste Vaticaans Concilie, werd haar Onbevlekte Ontvangenis, die al eeuwen in volksvroomheid werd vereerd, tot dogma verklaard. In 1954 evenzo haar Tenhemelopneming met ziel én lichaam.
In Lourdes en Fatima verscheen zij goddelijk mooi en jong aan onmondige kinderen. Alle jongetjes in katholieke gezinnen ontvingen tot voor kort als derde of vierde doopnaam de naam Maria; de Poolse paus Johannes Paulus II stelde vele malen de rooms-katholieke kerk onder haar speciale voorspraak en bescherming. En sinds haar verschijningen in de parochiekerk van mijn jeugd, de Thomas, in de Rijnstraat, wordt er in het bisdom Haarlem-Amsterdam vurig geijverd voor haar erkenning als ‘Vrouwe van alle volkeren’.

Lieftallige toeverlaat, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onze dood. En in Oosters-Orthodoxe mythen, doorwerkend in de romans van Dostojewski, daalt zij af in de hel om de verdoemden te troosten. Onze verbeeldingskracht is grenzeloos.

6.
Onze verbeelding tot de werkelijkheid en het mogelijke. Wij dwingen onze verbeelding ons te troosten. Wij bedenken mythen en rituelen van vergeving, vertrouwen, solidariteit en hoop. Wij scheppen de mythe van het meisje Thora én van de koningin des hemels die de maan bestiert en de loop der sterren ten goede leidt – wij kunnen niet zonder, blijkbaar, zomin als wij zonder sportheldinnen kunnen en zingende sterren.
En dan zijn we als mensheid heel wat beter af met de mythe van een onvoorwaardelijk liefhebbende en vooral begrijpende Maria, dan met de mythe van Artemis – die was niet zo lief, die kon naar willekeur wreed en meedogenloos zijn. En dus schuilen we, met tientallen tegelijk, soms even in de kapel van de Sterre der Zee in Maastricht, en steken een kaarsje op.

7.
Ook mij verscheen de maagd. Bij een wake, na de Schipholbrand van 26 oktober 2005, waarbij elf asielzoekers om het leven kwamen – op een veldje, vlak naast het detentiecentrum, ‘aan de rand van de beschaving’.
Wake in gure wind. Wij zongen ‘Scheur toch de wolken weg en kom’.
Daar stond zij, pover, in zwart, en wenkte: wij zagen vluchtelingenkampen, drenkelingen aangespoeld op alle stranden. Keken heel de wereld over, met haar mee.
En ik wist dat jij het was, Sterre der Zee.