Ingrijpende woorden

In sommige kerken en kapellen ligt een voorbedenboek. Daar schrijven zij die op zondag naar de kerk gaan de dagen en nachten van hun leven in, eigenhandig.

Ekklesia, De Rode Hoed. Amsterdam, 7 januari 2018

1.
In sommige kerken en kapellen ligt een voorbedenboek. Daar schrijven zij die op zondag naar de kerk gaan de dagen en nachten van hun leven in, eigenhandig. Voor het welslagen van een grote reis, schreef iemand; stervend kwam hij terug van die reis. Dat onze liefde stand zal houden. Voor twee die besloten hebben uit elkaar te gaan. Voor het welslagen van een grote operatie. Ter nagedachtenis aan… namen, namen, oude en jonge mensen. Voor mijn vader. Voor mijn lieve broer, overleden vierendertig jaar oud.

Tot wie zijn die woorden gericht? Bidden doe je tot God? Wat denken we? Dat God al die voorbeden, heilige wensen, soms hartverscheurende kreten, hoort? En dán vervolgens denkt: nee, dat niet – ja die wel? Dat denken we niet. We denken niet, niet meer, dat de God in wiens Naam wij bijeenkomen, een grillig wezen is, een uitdeler, een afpakker. Ons voorbedenboek staat vol verlegenheid, stille woorden, maar wel wóórden, mensentaal, omdat ‘geen woorden’ eenzamer is. Halve woorden voor die goede verstaander God, over wie ooit geschreven werd dat hij hoort. Voor uw Aangezicht gedenken wij onze doden, onze levenden, alle denkbare en ondenkbare levende zielen bevelen wij u aan.

2.
Enige jaren geleden werd op 19 september in het voorbedenboek van de Amsterdamse Studentenekklesia geschreven: ‘Voor mijn dochtertje Fleur waar ik zo van hou, dat ze beter wordt.’ Op 2 januari: ‘Voor Fleur, dat ze dit jaar beter mag worden.’ Op 13 maart: ‘Voor Fleur, na dertien maanden zware therapie; dat het geholpen heeft – dat ze mag leven.’ Op 17 april: ‘Geef ons kracht en moed, nu Fleur weer kanker heeft.’ Op 1 mei: ‘Voor Fleur en de andere kinderen in het AMC die vechten tegen de dood, heel dapper. Geef ons hoop en kracht, dat zullen wij nodig hebben.’ En op 2 oktober, als ze al bijna twee jaar vecht voor haar leven: ‘Dat we het mogen volhouden.’ En dan op 24 december ‘Voor Fleurtje, die na twee jaren van zware therapie door de artsen uit handen moest worden gegeven; dat zij niet meer hoeft te lijden, en nog mooie dagen mag beleven.’
Dat wou Fleurtje wel. Ze maakte plannen: een weekeinde in een park in Flevoland; naar de Efteling; en gedoopt worden, op zondag 8 januari in de Ekklesia. Gedoopt worden, Fleurtje, waarom? Omdat de mensen daar aardig zijn en zingen, en –

Maar op woensdag 4 januari kreeg ze moeite met ademhalen. Toen werd het donderdag. Plotseling stond voor haar ogen een engel des Heren, die sprak: Fleurtje, ik neem je mee… je ziel neem ik mee, naar het licht, je lichaam blijft hier en zal in de aarde worden gelegd om te vergaan. Fleurtje zei: Wat is mijn ziel dan? De engel antwoordde: dat is waar je mee zong en huilde, waarmee je hoopte en vocht dat je beter zou worden.

Ze raakte in coma. Ze is niet meer gedoopt. Op dinsdag 10 januari werd zij begraven.

3.
Als je niet, niet méér, gelooft dat God ingrijpt, kun je dan nog wel tot hem bidden? Als hij niet ingrijpt, of subtieler gezegd, als hij niets dóét, niets terugzegt, nooit – o grote zwijger, eeuwige verte die als leegte voelt, besta je nu wel of niet? Ik weet van horen zeggen: je hebt ons vrij gemaakt, geschapen om voor elkaar goed te zijn, zo goed als God, je hebt ons geschapen om deze aarde bewoonbaar te maken, om te leven en te doen leven, niet om te moorden. Je hebt je naam over ons uitgeroepen en gezegd ‘ga’ en ‘leef wat je kunt’, en sindsdien wacht je, zwijgend, vol hoop, máár zwijgend, luisterend; je hoort, ziet, je waakt – maar hoe dan?

4.
Deze God waakt over ons in zijn woord. Hij is met ons in dat woord ‘niet moorden, doe leven’. Hij verschijnt ons in zijn woorden over zelveloze liefde en ontferming.

Wat een godsverhaal. Zouden we niet eens een ander willen? Ik heb gezocht van IJsland tot India, vond wijze en ook mooie verhalen, spannend en lieflijk, maar geen dat mensen zo aanspreekt op hun verantwoordelijkheid voor elkaar, en hen zo bemoedigt en eerbiedigt en zegt: je kunt het leren, mens te zijn in volle vrijheid, hier op deze aarde.

5.
Ik doe het met dit bijbelse godsverhaal dat zoveel vragen niet beantwoordt, maar ons wel leert de belangrijkste vraag te stellen: waar is je broer, en je zusje, wat doe je met al die vreemdelingen die naar jullie toe komen, haveloos, zet je ze weer het land uit? Zonder pardon, zelfs als ze al jaren bij je wonen, en in je samenleving zijn geïntegreerd? Waar sta je zelf, aan wiens kant?
Heldere vragen, ingrijpende vragen; ingrijpend in je bestaan. Vragen van God aan jou – hij ‘doet’ dus toch iets met je, stoot je wakker. Hij roept? Werkt op je in? Het meeste van wat in ons voorbedenboek geschreven staat, is uitgelokt en opgeroepen door die heldere goddelijke vragen.

Bidden is die vragen nazeggen, mee zuchten, die vragen toelaten, op je in laten werken; je ziel ervoor openen. Bidden is een innerlijke houding, jezelf disponeren, ontvankelijk maken voor de woorden van Godswege over zelveloze liefde en ontferming. Deze wereld (wat wij ‘deze wereld’ noemen) is absurd. Ik geloof in bidden, in voorbeden, in brood en wijn gedeeld, in zelveloze liefde, ómdat deze wereld absurd is.

6
Credo quia absurdum – gevleugelde middeleeuwse theologenspreuk. Op zijn bijbels geïnterpreteerd, betekenen die woorden: ik geloof tegen het absurde in; ik geef dat absurde niet het laatste woord. Ik geloof dat een nieuw begin kan dagen. Vandaag nog misschien, morgen misschien, overmorgen. Ik wil dat, met de moed der wanhoop. De moed der wanhoop is ook hoop.
Wij komen hier om vertroosting te vinden. Ik weet niet wat ieder van ons overkomt, overkomen is, overkomen zal. Niets weten we. Maar we komen ook om ‘vertroosting bij voorbaat’: dat wij staande blijven in de beproeving.
En wij komen hier omdat wij verbijsterd zijn om deze wereld die wij niet aankunnen, niet kunnen veranderen, vernieuwen – zoals wij dat zouden willen. En zo stoer zingen.

7.
In talloze conflictgebieden zijn kinderen dit jaar ‘op schokkende schaal’ het doelwit van strijdende partijen, die zich niets aantrekken van internationale verdragen die juist zijn ontworpen om de kwetsbaarste groepen te beschermen. Dit schrijft Unicef in een op 28 december gepubliceerde verklaring. ‘Kinderen worden aangevallen en blootgesteld aan aanvallen en wreed geweld in hun huizen op scholen en speelplaatsen.’
Het komt voor dat kinderen die werden ontvoerd door extremistische groepen, ook worden misbruikt door de troepen die hen bevrijdden. Nog eens miljoenen kinderen betalen indirect een prijs voor de oorlogen door ondervoeding, ziektes en trauma’s.
De onvoorstelbare omvang van dit leed verwart en beangstigt ons. Deze plek op zondagmorgen is bestemd, en wordt in stand gehouden, opdat wij onze verbijstering en schaamte en onmacht niet in ons ‘dooie eentje’ maar met elkaar kunnen beleven – ‘met elkaar kunnen delen’, zegt de taal sinds kort.
Moge het zo zijn.