Aan de zuidas

Die wij denken
de ooit bedachte
die wij stotteren vrezen
bespotten twitteren

Ekklesia. Amsterdam, 8 oktober 2017

Die wij denken
de ooit bedachte
die wij stotteren vrezen
bespotten twitteren
in tochtige uithoeken en broeikassen
diep overwegen
in haat- en aanbiddingsboeken
vleien en vervloeken
Here Here godalmachtig
die wij toezingen in basilieken
bij contrabassen en hoge
fluittonen huiverend
op knarsende knieën prevelen
om vergeving.

Die wordt gezegd dat hij het liefst
zou doen wat sterren doen en zeeën
witte wolken rozen:
schone natuur gevonden worden
schoner dan niets gedacht kan worden
willen zijn.

Hoogopgeladen denkers
weten dat hij niet bestaat
kom op, denk even na
maar om de hoek wordt hij vereerd
als goed fatsoen erbarming
zedenwet en zielenvonk
als innerlijke stem
en onverklaarbare genezing.

Hij heeft ook naam gemaakt
als een die alles wat gebeurt
gewoon gebeuren laat, Aleppo, Birkenau
Cortés en Alvarado, Guanahani,
ga maar na – hij zou ook
Hutu’s tegen Tutsi’s hebben opgejuind
en omgekeerd, en katholieken
tegen protestanten wederzijds
en Luther tegen aflaten en Joden.

Doe je nog aan hem?
Ik doe niet meer aan hem.

Er is een tijd geweest
dat ik van knie tot kruin
zijn naam was toegewijd –
mijn alles en mijn niets
mijn nu en eeuwig leven.
Het was ineens voorbij.
Deed even pijn.

En jij? Je hoopt nog beetje wel
soms denk je ja
soms voel je meestal niet – zo toch?
zo ongeveer.

Soms plotseling denk ik aan hem.
Is hij er weer een wilde fantasie:
misschien is hij al vier heelallen verder
heeft wonderwezens geboetseerd
die nog veel echter op hem lijken
dan jij en ik – dus nog een eeuw ofwat
en onze achterkleinzoondochters
reizen af
om met zijn nieuwe schepselen te paren.

Ik denk een keer of wat per jaar:
‘Die wij denken, ooit bedachte,
nu moet je nog één keer
iets heel nieuws maken
dichtbij en klein
maar wel van blauwhemel
uurgloed, zingentaal
een nieuwe-liefde passage
waar mens en dier allemaal
doorheen mogen
om van oud zeer te genezen.
Dan zou je misschien toch god wezen.’

Zo laat ik soms mijn oerverlangen
mijn brein en onderbuik
mijn angsten en mijn hoop
de vrije loop.

Ik hoorde eens je hoort zoveel
het waait je oren in en uit
een sterk verhaal
over een lang geleden man
die heeft gezegd
‘en nu is het genoeg geweest
dat sterven aan de pest, de hongersnood
de armoe en de haat… doe met mij mee
en bouw een nieuwe wereld op’.
Hij noemde god zijn vader in de hemel
niks ‘die wij denken ooit bedacht’.
Die durft, dacht ik. Hij werd gepakt
en naar de zeden van zijn tijd
gekruisigd.
Ik heb zijn naam gegoogeld
kwam veel tegen
over verzoenend bloed, wat mag dat zijn?
Over je linkerwang toekeren
als je op je rechter wordt geslagen
over vergeving zeventig
maal zeven maal.
Als ik die dingen lees
ben ik het woord god minder moe
ebt mijn verveling weg
en weet ik wie ik zocht –
‘jij zal nooit meer
mijn hoofd uitwaaien’.


Het is nu zeventien jaar later.
Ik heb geluk gehad, ben aardig
opgeklommen
baan aan de Zuidas.
Zei laatst hoe noem je zo iemand
in de middagpauze in de lift
na wederzijdse groet
zegt heel vriendelijk
‘kom ook eens, vrijdag na het werk,
een half uur over God en Jezus
daarna een drankje’.

Ik barst in lachen uit.
‘Wat zegt U, over God en Jezus
vandaag de dag?’
Maar juist vandaag de dag, zegt hij
gewiekst charmant vol overtuiging.

Wij stappen uit. Tot ziens.
Tot ziens wie weet.

Ik haastte me een hoek om
lange gangen door
naar een toilet

en keek mezelf uit hellespiegels aan

‘en weende bitter’.