Het bijbelse geloofsverhaal

Het bijbelse geloofsverhaal toont, openbaart, verkondigt een god wiens hartstocht en visioen
het is dat mensen uit onderdrukking bevrijd worden, uit alle vormen van slavernij,
vervreemding, onderdrukking bevrijd.

Ekklesia, De Nieuwe Liefde. Amsterdam, 29 maart 2015

Dit woord ten geleide is bedoeld als een kort en bondig leerhuis-moment, in vier punten.

1.
Het bijbelse geloofsverhaal toont, openbaart, verkondigt een god wiens hartstocht en visioen het is dat mensen uit onderdrukking bevrijd worden, uit alle vormen van slavernij, vervreemding, onderdrukking bevrijd.
Met deze god kan een mens een worden. Als het ook jouw hartstocht en visioen is dat mensen uit alle denkbare slavenhuizen worden bevrijd, ben je een van geest en gezindheid met deze ‘uittocht-god’, deze God-bevrijder. In het Credo van alle christelijke kerken heet dat ‘een in wezen’ met hem.


2.
Over Jezus van Nazaret, de hoofdpersoon van het Marcusevangelie-verhaal, staat geschreven, en hebben wij gezongen, dat hij ‘een in wezen’ is met zijn God en Vader, een van hart en ziel, hartstocht en bezieling.

3.
In het bijbelse uittocht-verhaal zegt deze god – wiens Naam bij benadering luidt: Ik zal er zijn-: dat hij is afgedaald om te bevrijden, erbarmend, ontrouw vergevend, zonde wegdragend, rijk aan liefde en trouw, liefhebbend tot het duizendste geslacht. Deze uittocht-god verschijnt in mensen die afdalen uit hun hoogheid, macht en rijkdom – om te redden wat er te redden is.

4.
In het voorgelezen fragment uit de brief van Paulus staat over Jezus geschreven: ‘Hij die bestond in goddelijke heerlijkheid’, ofwel ‘die de uitstraling van zijn God en Vader was’, ofwel ‘god van god, licht van licht’ – ‘hij heeft zich vernederd, ontledigd… is mens geworden, gehoorzaam totterdood, als een slaaf gekruisigd.’
Hij is zijn God en Vader nagevolgd in ‘afdalen om te bevrijden’. In hem is de god van uittocht en bevrijding verschenen.
Het Marcusevangelie is een verhaal over die verschijning.

Toespraak
1.
Willem Barnard, de theoloog, als dichter heette hij Guillaume van der Graft, oud en wijs en kreupel gestorven in november 2010, negentig jaar oud; een van mijn leermeesters, die mij bemoedigde toen ik mijn eerste liedjes schreef – Willem Barnard vond dat de voorlezing uit de bijbel in de zondagse liturgie zo indringend en onontkoombaar moest zijn, dat de preek niets anders meer te doen had dan hier en daar, kort en krachtig, een woord verhelderen of een vraag stellen, eventueel zonder die te beantwoorden.
Als je een van deze kleine jongens en meisjes, een van die weerloze kinderen ontvangt in mijn naam in mijn geest en gezindheid, ontvang je mij; en als je mij ontvangt, ontvang je niet mij maar hèm die mij gezonden heeft, ontvangt God Vader Ik zal er zijn die mij gezonden heeft om te zoeken en te redden wat verloren is, om bezeten mensen uit de greep van demonen, angsten, verblindingen te bevrijden.


2.
Het Jezusverhaal van Marcus vertelt het ontstaan van een geloofsbeweging. Je kunt alleen maar geloven als je het anderen ziet doen. Als je het meemaakt. Ik heb altijd mensen zien en horen geloven. In de kerk van mijn jeugd, daar geloofden ze tegen de hongerwinter in. Tot op vandaag zie ik mensen geloven in de woorden van die God Ik al die in Jezus spreekt ‘Hebt elkander lief’.
Die woorden over de vreemdeling, dat je ze brood en kleding moet geven, dat ze dezelfde rechten hebben als jij: ik zag mensen die woorden ernstig nemen, tot ijkpunt van hun geweten maken – ik zag ze volharden, ik zag ze vertrouwen in zichzelf en elkaar, en weten dat ze zo moesten leven. Bij zulke mensen voelde ik me veilig, en nog – niet bij de schamperaars die hun schouders optrokken ‘ach zo is de wereld’.
Ik werd meegenomen, gedragen en herkende het geluk van te horen bij een groot verhaal: Betere wereld, nieuwe wereld, en ik ervoer dat het woord ‘god’ in het verlengde ligt van dat ideaal – het is de wereld waar het hem om begonnen is. En toen ik gevraagd werd om dat
‘geloof’, vertwijfeld geloof vaak, onder woorden te brengen en zingbaar te maken, heb ik dat beleefd als een messiaanse opdracht èn zegen.

Ik heb in deze ekklesia mensen zien geloven, vorige week en veertig jaar geleden. Mensen met vragen, de allermeesten zonder vrome devoties, en zonder veel geld: vaak gemangelde mensen die het harde leven accepteerden maar geloofden dat het beter moest en kon voor hun kinderen, en soms wanhopig hoopten, en het woord god leerden verstaan als de Naam van die ene die ons wegroept uit alle slavernij-verhouding, uit heel dat mensonwaardige systeem.
Geloven is weten: dit niet, dit nooit meer: Auschwitz, Vietnamoorlog, Pinochetdictatuur. En de beproefde ervaring dat anderen dat ook weten, en dat wij daarin bij elkaar horen.


3.
Geloven wij dat God bestaat, die van Jezus, die hem gezonden heeft? Dat is voor niemand van ons een vanzelfsprekend bezit; maar een hoopvolle vraag, die wij levend willen houden door het lezen van de joodse bijbel en het evangelie. En de uitstraling van Jezus, zijn messiaanse levensstijl, moge ons inspireren tot volharding.
Vanuit het Jezusverhaal, zoals wij dat de afgelopen weken gelezen en gezongen hebben, is deze Ekklesia Amsterdam ontstaan, en zal zij volgende week, op Paasmorgen, aan haar derde jeugd beginnen.

‘God mijn god waarom heb jij mij verlaten’, roept Jezus. In het verhaal van Marcus zijn dat zijn laatste woorden.
In de verte, zo dichtbij mogelijk, staan vrouwen die hem gevolgd zijn vanuit Galilea. Ze horen hem schreeuwen. Een van hen – het staat niet in de evangelietekst, maar ik probeer het me voor te stellen – één van hen is de vrouw die, met een albasten kruik vol zuivere kostbare nardusmirre, het huis van Simon de Melaatse binnenkwam en de mirre over zijn hoofd
uitgoot. ‘Ze heeft nu al mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis’, zei Jezus. Nu staat zij daar. Ik hoor haar fluisteren:

‘De god die ín je was, in je werkte, toen jij een kromgebogen vrouw deed rechtop staan. Toen jij die onbekende in de menigte van haar bloedvloeiing verloste, die zal jou niet verlaten – nog in je laatste seconden doorstraalt hij jou zo totaal dat je bont en blauw geknuppeld lichaam brood wordt voor ontelbare menigten.

God genoeg
voor de eeuwen der eeuwen.