De Oude Kerk. Amsterdam, 6 juli 2008
De God van zijn jonge jaren was een koning. Hij werd Jezuïet, hij werd soldaat in dienst van die koning, in de compagnie van Jezus. Die beeldspraak is hem in de tweede helft van zijn leven volkomen vreemd geworden. God werd de ondenkbare ander, de onzienlijke, de verborgene – de nauwelijkse stem die ademt: mens waar is je broer.
God verschijnt in het aangezicht van de andere mens die ons weerloos aankijkt en woordeloos vraagt: mag ik leven? Mag ik zijn die ik ben. Ook dat is beeldspraak – maar verwijzend naar andere menselijke verhoudingen en ervaringen.
Jan van Kilsdonk, die strenge, welsprekende, fascinerende pater Jezuïet uit mijn jeugd, is in die nieuwe beeldspraak over God moeiteloos meegegroeid. God – na Auschwitz in de jaren ’50 – ’60 van de vorige eeuw, door profetische denkers als Karl Barth en Emmanuel Lévinas opnieuw benoemd – deze oeroude bijbelse, nieuw geïntoneerde godsnaam werd zijn tweede roeping. ‘God vinden in alle dingen’ had hij in de geestelijke oefeningen van Ignatius, de stichter van zÃjn Jezuïetenorde, geleerd. Dat werd vanaf 1970: God vinden in die vele mensen die er van de heersende, gangbare wereldorde, van het systeem niet mogen zijn en die er dus meestal ook van zichzelf niet mogen zijn.
Dat heeft Jan van Kilsdonk ingezien. En het werd hem tot roeping-opdracht- en-zegen. Mensen horen en zien. Ruimte geven, eerbiedigen, zo mogelijk troosten -dat werd zijn definitieve gestalte.
Hij heeft de mystieke intuïtie van zijn jeugd gevormd door Ruusbroec, Hadewych en Ignatius een leven lang doordacht, doorvoeld en uitgeleefd in zijn nabijheid aan zomaar mensen, kome wie komt. Wij die het zagen geschieden, buigen diep voor hem in deze uren van laatste eerbetoon – voor hem die ons heeft laten zien dat mensen God kunnen doen in hun eerbied voor mensen. Dag lieve Jan.
Huub Oosterhuis