Ekklesia, De Rode Hoed. Amsterdam, 23 april 2017
Woord ten geleide
Stilte nu.
Deze bijeenkomst moge ons geven kracht.
Dat wij niet wanhopen aan ooit vrede op aarde.
Stilte nu. Voor U.
Stilte zingen had ik U beloofd.
Hoor dan.
Hoor dan wie?
Mij – wie mij?
Die deze mens ben
die hier neerligt
nietig schuld beladen
die wil opstaan
ander mens wil zijn
nieuw ik.
Naar U, Levende,
klimt mijn ziel.
U vertrouw ik:
dat Gij zijt.
U verlang ik
ooit te zien.
Door de nacht heen
zien Uw ogen mij.
Op U wachtte ik
levenslang.
Elke dag weer
zoeken mijn ogen
jou.
DeColores – Een groot koor uit Torhout, West-Vlaanderen – ik was op een zondagmiddag in november 2014 in Ichtegem, daar in de buurt, om daar te spreken, en daar zongen DeColores. Een eigenzinnig repertoire – ik melodieën die ik nog nooit gehoord had – en ik moest denken aan de woorden van onze grote Nederlandse schrijver Nescio: ‘En ze zongen uitzinnig en smartelijk. Alles vloeide. En alles leek zoo heel lang geleden, en je wilde iets, alweer, maar wat? En je wilde ergens heen, overal heen.’ En in een vlaag van bewondering en liefde riep ik ‘Komen jullie een keer naar Amsterdam’. En die vlaag van toen gaat dus vandaag in vervulling. Filip Bisschop is de dirigent. Martijn Devos bespeelt de vleugel.
Laat mij maar zingen, zolang het nog kan.
Laat ons toch zingen zolang wij nog zijn
bij ons verstand en bij stem.
Wat zal ik zingen. Wie? Jou zal ik zingen
geen ander geen vreemde,
jou, alleen jou en weer jou.
Zolang de aarde nog rond is
en vrede een vierkante cirkel
laat mij toch zingen, mijn hart op mijn tong.
Zolang de oorlogen duren,
de levenden sterven,
de doden niet opstaan
laat ons nog zingen.
Korte overweging
1.
Hij liep stage bij onze Engelse leraar op het Ignatiuscollege, in 1948. Hij had rood haar en een sjieke puntbaard; hij klapte, als de les begon, in zijn handen en riep dan iets onverstaanbaars. Wij, van de tweede klas gymnasium noemden hem het heilighartbeeld. De chaos was hartverscheurend, na zes weken werd hij vervangen: Jan Hanlo.
Jaren later ontdekte ik hem als dichter, als groot dichter die ik tot op vandaag herlees – ‘waarover zal ik zingen’, schreef hij ‘over regenjassen over het lover van geboomte of zal ik van de liefde zingen.
Waarover zal ik zingen over vliegmachines
blinkend aluminium in de zon en blauwe lucht
of zal ik zingen over de liefde.
Over auto’s over steden en historie
of zal ik zingen over de liefde
over vele vreemde dingen
over de gewone
of zal ik zingen over de liefde
over bloemen over water
over mooie dingen of wat droevig is
of zal ik zingen over de liefde.
Over tabak en vriendschap
over geur en wijn
over schepen zeilen meeuwen over ellende
over de ouderdom over de jeugd
of zal ik over de liefde zingen.
Wij zingen, dit uur, over herkenning over zoekers en zieners; over mensen, voor mensen, alles voor allen, over boodschappers van de vreugde. Zing zeg ik tegen mij hart, vertrouw machthebbers niet – en ‘Als daar muziek voor is, wil ik het horen, ik wil muziek voor oude mensen die nog krachtig zijn’ – dat zijn wij dus, toch?
Krachtig genoeg om hier te zijn, ‘je zingt zoals je drinkt: van dorst’, schreef Willem Barnard, en dat hebben we met instemming gehoord en meegezongen, meezingen kan ook zonder stemverheffing, in je ziel en verbeelding. Je kunt je laten zingen.
Van Willem Barnard heb ik geleerd dat je niet alleen kunt ‘zingen over’, maar ook ‘zingen tegen’: tegen de lange duur van de dingen, schrijft hij ergens, en ‘tegen het geld en tegen de goden’. En in zijn zojuist gezongen leerdicht ‘zingen in de kerk’ spoort hij ons aan ‘tegen de eenzaamheid in’ te zingen, ‘tegen het nee’. Zingen tegen de ‘machinerie van de goddelijke oorlog, tegen de code van de terreur’.
‘Zingen tegen’ tegen deze wereld is roepen om een nieuwe aarde. Dat is de roeping van een kerkelijke gemeente, een Ekklesia, een koor zoals jullie zijn, een messiaans koor. Als wij haar niet meer zingen, zal zij niet komen. Als wij haar niet meer indenken – als wij die geestelijke oefening in verbeeldingskracht en hoop niet meer volbrengen, zal zij niet komen. Zolang wij zingen is zij komende. Ooit komt de dag dat wij licht en water, aarde en mens bevrijden, omdat wij het nu zingen – in woorden van Pablo Neruda, van bijbelse projecten en hun leerlingen, in woorden uit het boek der psalmen. Luister, hier is zo’n psalm – luister mee, kan dit ooit waarheid worden, ware mensenwereld, onze wereld?
Genoeg gezongen voor Hem.
Nieuwe gezangen genoeg.
Nu wil ik een wonder.
Twee handen die boeien slaken
twee armen om mij heen.
Nu wil ik Hem eindelijk zien:
twee armen heen om alle
oorlogvoerende volken –
zijn rechterhand wonden genezend
zijn linker uitdelend water en brood.
Plotseling staat voor de ogen der mensheid
een reddende engel
en heerlijkheid van nieuw begin
straalt van hem uit –
nu klinken tonen die nooit eerder klonken
hemelse harpen, bronzen klokken van zon.
Nu zingen ook de wereldzeeën mee,
in alle talen daveren de bergen,
klappen en fluiten rivieren,
trompettert heel de kosmos eensgezind.
Want morgen zal komen de Komende
want heden is Hij geboren –
en recht zal Hij spreken
recht recht dat niet kromtrekt.
Verheffing van alle vernederden,
op aarde vrede.