Het woord „God‟

Het woord „God‟ is ingesponnen in misverstanden en praatjes.

Ekklesia, 27 februari 2011

Woord ten geleide

Het woord „God‟ is ingesponnen in misverstanden en praatjes. Er is een onbewuste taal over God, een taalvergaarbak waarin van alles bij elkaar zit, van bijbelse Grieks-wijsgerige, Germaanse of oosterse huizen. En er zijn heel wat geruchten over „God‟ in omloop.

Nog altijd. Maar ze zijn niet meer onontkoombaar. Vanaf 1945 zijn er plaatsen gesticht, leerhuizen naar Joodse traditie, waar zeergeleerde en doodgewone mensen bijeenkomen om anders te leren denken, andere vragen te stellen, scherper te lezen. De Thora van Mozes en de profeten en de psalmdichters, dat boek van Jezus en zijn eerste volgelingen, het is voor veel geboren en getogen christenen van mijn generatie het kompas geworden van hun levensbeschouwing, hun religieuze gevoelens en hun politieke keuzes. Ik ben een „andersdenkende‟ geworden. In mijn jeugd was dat een respectvolle benaming voor een protestant, iemand die de bijbel las, van kaft tot kaft – katholieken deden dat niet, die geloofden gelaten in de paus.
„Men huldigt de traditie het dankbaarst door haar te vernieuwen en te verlevendigen‟, schreef Anton van Duinkerken. Is het mogelijk onze godsdienstige tradities op te schonen, te genezen van misverstanden, te vernieuwen? Ja, dat is mogelijk – daar wordt aan gewerkt, op vele plaatsen. Anders gaan denken, denken-en-voelen – opnieuw vorm geven, je godsdienstige gedachten en religieuze intuïties, het kán: je moet van veel vooroordelen en dode woorden af, je moet nieuwe inzichten aandurven én nieuwe melodieën– het blijkt een levenswerk.
Wees genadig, kom bevrijden.

Lezing uit de Handelingen der Apostelen 8 vers 26-39

Een engel van JHWH sprak tot Filippus en zei:
Sta op en ga tegen de middag de weg op
die afdaalt van Jeruzalem naar Gaza-Schatkamer –
dat is de woestijnweg.
Hij stond op en ging.
En zie, een Ethiopische man, een eunuch,
een machthebber in dienst van Kandake, de koningin der Ethiopiërs,
die ging over heel haar schatkamer –
hij was naar Jeruzalem gekomen om te aanbidden.
Nu was hij op de terugweg
en zat op zijn wagen de profeet Jesaja te lezen.
Toen sprak de geest tot Filippus:
Ga daarheen en sluit je aan bij deze wagen.
Filippus liep daarheen,
hij hoorde hem lezen Jesaja, de profeet,
en sprak:
Versta jij wat jij leest?
Hij sprak:
Hoe zou ik dat kunnen als niemand mij de weg wijst?

Hij riep Filippus om op te stijgen en naast hem te gaan zitten.
Dit was de passage van de Schrift die hij las:


„Als een lam werd hij naar de slachtbank geleid,
als een lam dat stom staat voor zijn scheerder –
zijn mond deed hij niet open.
Hij werd vernederd en tot een rechteloze gemaakt.’

De eunuch antwoordde Filippus en sprak:
Ik smeek jou,
over wie zegt de profeet dit?
Over zichzelf of over iemand anders?
Filippus opende zijn mond
en te beginnen bij deze Schrifttekst bracht hij hem het goede nieuws over Jezus.
Al gaande over de weg,
kwamen ze bij een water
en de eunuch zei:
Zie, water!
Wat verhindert mij om gedoopt te worden?
Hij beval de wagen stil te staan
en beiden daalden af naar het water,
Filippus en de eunuch.
En hij doopte hem.
Toen zij opstegen uit het water,
greep de geest van JHWH Filippus
en de eunuch zag hem niet meer.
Hij ging met vreugde zijn weg.

Toespraak

1.
Herman Gorter, de dichter van het Nederlandse licht, schreef in 1905 over zichzelf, maar niet alleen over zichzelf: „Dorst naar schoonheid, onbevredigd, is een diepe pijn. Ik wendde mij naar alle kanten in den dag, ik wentelde mij op mijn leger en doorzocht mijzelf, maar ik vond de schoonheid, waartoe ik was uitgegaan, niet. Toen liet ik mij naar het socialisme gaan… En daar vond ik wat ik gezocht had: den weg naar de algemeene schoonheid onzer onmiddellijke wereld, onzer maatschappij. Het bleek mij daar, dat de schoonheid wél bestaat, maar dat ik haar alleen op verkeerde plaatsen had gezocht.”

Van toen af zocht hij, om de schoonheid te vinden, de zelfkant op van de wereld waarin hij was opgegroeid, de kant van de armen, in de socialistische taal van zijn tijd „het proletariaat‟ genoemd; hij, die jaren eerder geschreven had: „O God, ik sta aan de verkeerde kant, ik ga te gronde, mijn liefde gaat verloren.‟ Het socialisme waarheen hij zich „liet gaan‟, was allereerst, boven alle politieke en economische theorie én strategie uit, de idee van de broeder- en zusterschap der mensen, een samenleving waarin niet meer enkelen bezitten wat allen toebehoort. Sociale gerechtigheid werd voor hem criterium van de schoonheid, voorwaarde en enige mogelijkheid tot duurzaam persoonlijk geluk.

Een schoone Vrouw verscheen
mij in ’t Heelal,
teeder als kristal,
het beeld der Nieuwe Menschheid …

Zo opent zijn bundel Liedjes, aan de geest der muziek der nieuwe menschheid, geschreven tussen 1910 en 1914. De evidentie van die verschijning, de zekerheid en de gloed waarmee het nieuwe inzicht doorbrak in mensen en hun leven veranderde, heeft hij tot zijn dood bezongen.

2.

Zooals in Februari of in Maart
de wolken vliegen lachend langs den hemel,
witblauw gevlekt, de boomen en al de dieren
voelen: het moet, het moet, – zoo voelde zij.


Zooals een vuurge bloem, diep in de scheemring
van een kamer, waar niets anders is, bloeit,
vuurrood – zoo groeide zij in de gedachte.

‘Dit ben ik, dacht zij, dit ben ik, ik kan
veel zijn, ik hoef niet altijd zoo te zijn
zooals ik was. – Ik kan ook anders worden.
Ik kan heel anders worden, heel, heel anders.
Ik kan nieuw worden.’

Zoo lag ze lang heel stil neder te denken.
Gedachten vlogen door haar hoofd van: Anders.
En telkens prevelde ze stil: O, anders.
En lachend zag ze zich gaan groot en schoon.

3.
Ik herlas dezer dagen voor de zoveelste keer de gevangenisbrieven van Bartolomeo Vanzetti, een van de voorvechters van het Noord-Amerikaanse arbeidersproletariaat, vlak na de Eerste Wereldoorlog. Tijdens de grote jacht op de „anarchisten‟ werd hij met Nicolaas Sacco op 4 mei 1920 gepakt en beschuldigd van roofmoord, en na zeven jaar gevangenschap en schijnprocessen eindigden zij op de elektrische stoel. Hij schreef:

Wij, nederige anarchistische arbeiders, zijn opgegroeid zonder school, in arme woningen, overwerkt en behoeftig vanaf onze geboorte. Wij hebben gedaan en geloofd wat onze vijanden deden en geloofden, en we hebben als zij geleefd. Wij waren gelijk aan onze tegenstanders. Het is slechts door onophoudelijk met de geest te werken, door een lange en verschrikkelijke beproeving van het geweten, dat wij zo anders zijn geworden – zoals wij nu zijn. Dat wil zeggen dat wij hebben geanalyseerd alle ideeën, geloven, en criteria die men ons opdrong vanaf onze jeugd en die wij hebben veroordeeld en afgewezen sinds de dag waarop een nieuw geloof werd geboren.

Hij bedoelt een nieuw geloof in de mogelijkheden van een betere wereld. Ik lees deze woorden van Vanzetti nog altijd als een parabel van wat steeds opnieuw gebeuren moet, te beginnen vandaag: dat „links‟ en „rechts‟ zich gewonnen geven aan zo‟n proces van bewustzijnshervorming. Christen- en sociaaldemocraten; kerkmensen, buitenkerkelijken en spirituelen van allerlei richtingen; uitgebloeide socialisten en neoliberalen – de meesten van hen zijn niet arm, overwerkt en behoeftig vanaf hun geboorte. Maar wel verward door „alle ideeën, geloven, criteria‟, die hen zijn opgedrongen, aangepraat – waartoe ze verleid zijn. Waarom zou het niet nu tijd zijn, nieuw getijde, om al onze denkbeelden opnieuw te analyseren, te toetsen en zo nodig, zo mogelijk, te herzien. Om zo tot een nieuwe zingeving, een nieuw „geloof‟ te komen? Zouden wij in staat zijn ons geweten te beproeven in niet mindere mate dan de anarchistische Noord- Amerikaanse arbeiders, in wier naam Vanzetti zijn aangrijpend getuigenis schreef?

4.
Het onvermogen om door duizenden verwikkelingen heen de ware toedracht van de feiten, van oorzaken en gevolgen, te onderscheiden, is voor veel mensen – ik ben een van hen – een bron van onveiligheid en schaamte. En voelt als „leegte‟. Maar mensen kunnen elkaar opvoeden en inspireren. Het is mogelijk dat zij die meer en beter weten, je zo grondig en aanhoudend informeren dat je je los wikkelt uit de onbewuste gekoesterde onwetendheid omtrent de werkelijke gang van zaken in deze wereld – bijvoorbeeld omtrent het verband tussen die voortdurende aanslag op de allerarmsten en onze eigen economische belangen. Halverwege de legendarische jaren zestig van de twintigste eeuw heeft een onooglijke politieke minderheid – bekleed met de wapenrusting van spandoeken en leuzen tegen de oorlog in Vietnam – de publieke opinie zo beïnvloed en zoveel ogen geopend, dat tenminste tegen het einde van die oorlog, halverwege de jaren zeventig, de meerderheid van het Nederlandse volk het gelijk van de Vietnamese bevrijdingsbeweging erkende.

5. Ik lees in Roodkoper, 14 e jaargang, nummer 4, over vluchtelingenopvang in een klooster. Een Zuster van Liefde in Eindhoven: „Met moeite probeert de gemeenschap begrip te kweken voor de ontheemden. We houden op de markt vijf tot zes wakes per jaar. Dan treedt actiekoor Het Lopend Vuurtje op. Met flyers proberen we aan het winkelpubliek duidelijk te maken wat er eigenlijk met de vluchtelingen gebeurt. Je ziet dat de mensen voorbij proberen te lopen. Soms stop ik ze gauw een flyer toe en dan zeg ik: “Ga dat thuis maar lezen.” Soms wenden ze hun hoofd heel resoluut af. Ze zijn met andere dingen bezig. Maar je moet toch aan bewustwording blijven werken. Mensen hebben echt geen idee wat ontheemd zijn betekent.‟

Ik krijt des daags mijn God
des nachts tot voor uw aangezicht
uw brandingen hebt Gij ontboden.

Gij hebt mijn bekenden mij ontnomen
tot een afschuwelijk ding mij gemaakt
mij tot vergetelheid gedoemd.

Naaste en vriend ver van mij verwijderd –
die ik kende zijn duister voor mij

Een paar regels uit Psalm 88. Dit is „ontheemd zijn‟. Deze regels kan iedereen begrijpen, leren begrijpen – uit ervaring of uit inleving. Mocht dat zo zijn.