Pinksteren

De heilige geest is niet de wind die de blaadjes van de bomen doet ritselen, of de stormwind die bomen ontwortelt.

Ekklesia, 19 mei 2013

1.
De heilige geest is niet de wind die de blaadjes van de bomen doet ritselen, of de stormwind die bomen ontwortelt. De wind is de wind en niets anders, hoe hard het ook stormt. De heilige geest is ook niet de levensadem van ons lichaam, de lucht in onze longen, waarmee we spreken en zingen, hijgen en piepen. Ook de hartstocht van de één voor de ander is geen heilige geest, evenmin als de branding van de zee en de vuurgloed van de zon. Maar hartstocht voor gerechtigheid en vrede, gloed van ontferming – dat je het hijgen en piepen en gesmoorde schreeuwen van de ouderloze en in zichzelf begraven kinderen nog hoort: dat is heilige geest. En dat wij niet ophouden naar woorden te zoeken van bemoediging, en van protest ook, dat je je niet met stomheid laat slaan, en er niet het zwijgen toe doet; dat je elkaar blijft toezingen en zegenen en niet toegeeft aan de alom heersende schamperheid, de harde taal die mensen onderuit haalt, de spraakverwarring: dat is heilige geest.

De heilige geest is iets ín mensen; Iets? Een kracht, een inzicht, een intuïtie die ons ontvankelijk maakt; een tegenkracht, tegen alles wat hard en rigide en koud en versteend is.
Iets in mensen? God in mensen. Dàt in mensen, waarin zij beeld en gelijkenis zijn van Hem. Van Hem die Schepper en Bevrijder heet. Heilige geest: scheppingskracht en bevrijdingskracht in mensen.

2.
De Jezus-beweging – die in een van haar eigen oudste geschriften ‘de weg’ genoemd werd – begint met de stem van een roepende in de woestijn, Johannes, de doper, die roept om bekering en nieuw begin – ‘die roept dat het niet lang meer duurt, de maat der duisternis is vol, de dag komt aan. Profeet in kemelhaar, wat moet ik doen? Wie twee paar kleren heeft, geeft één paar weg.’
Jezus laat zich door hem dopen en neemt zijn oproep tot bekering over – ‘de tijd is vol’ -; en hij ontvouwt het visioen dat in de woorden van Johannes besloten ligt: wie zijn leven deelt, als brood, zal het ontvangen als genadebrood. Zo en niet anders begint de nieuwe wereld die hij koninkrijk van God noemt. ‘Koninkrijk van God’: het volstrekte alternatief van het keizerrijk van Rome dat, in die dagen, de wereld in zijn gouden greep hield. Om dit in die dagen staatsgevaarlijke visioen is hij gekruisigd – en zijn velen na hem vervolgd en gedood: om deze eenvoudige, nooit opgeefbare grondwet van ‘gedeeld leven’: gedeelde smart, gedeelde vreugde, de aarde een ronde tafel zonder eerste plaatsen, waaraan allen verzadigd worden. Als je daar niet in gelooft, waar dan wel in? Als je daar niet op hoopt, voor iedereen, wat hoop je dan?

In het pinksterverhaal met die geweldige adem van in den beginne en vurige tongen wordt uitgebeeld dat mensen van overal op aarde, uit alle talen, werden aangeraakt, ‘aangegrepen’ door dit visioen van ‘gedeeld leven’, door de heilige geest van deze Thora, dit visioen van Mozes en Jezus. Zij stromen toe, zij laten zich dopen, ten teken van hun ‘bekering’. Zij scholen bijeen, hebben van nu af alles in gemeenschap, alles voor allen, ‘en er ging een grote kracht van hen uit, want niemand van hen was in nood of leed gebrek’ (Handelingen 4:33-34).
Zo werd dood tot leven, tot gemeenschap in de heilige Geest. Zo werd einde, kruisdood, tot begin: uitstralende kracht van liefde.

En toen de vijftig dagen waren vervuld,
waren allen tezamen onder één dak.
En het geschiedde plotseling uit de hemel:
geraas, als van een geweldige adem die komt,
en vol daarvan werd heel het huis waar zij zaten.
En door hen werden gezien:
tongen
als van vuur dat zich in vlammen deelt,
en het zette zich neer op ieder van hen.
En vervuld werden allen van heilige geest
en zij begonnen te spreken met andere tongen
wat de geest hun te spreken gaf.
(Handelingen 2 vers 4)

Woord voor woord, regel na regel, verwijst dit verhaalfragment uit de zogenaamde Handelingen der Apostelen naar het bevrijdingsverhaal van Israël: over uittocht, doortocht door de zee, intocht in het land. Voor de ogen van onze verbeelding wordt opgeroepen: een kleine groep mensen, een kleine ‘gemeente’; de leerlingen van zijn keuze, één is er afgevallen, één werd er nieuw bijgehaald, twaalf mannen – betekenen zij de twaalf stammen van het nieuwe, uit de dood opgewekte Israël? Om hen heen zijn ‘de vrouwen, Maria de moeder van Jezus en zijn broeders’, ongeveer honderdtwintig mensen, onder één dak en in gebed bijeen; in Jeruzalem, in het hart van een verwoeste wereld. Het is de vijftigste dag na het Pascha. Van oudsher, vanaf de intocht in het land onder Jozua, is die vijftigste dag een groot feest: het feest van de eerste oogst in het land. De eerste oogst is de voltooiing van de uittocht uit Egypte, de eerste vrucht van de bevrijding: doorbraak en uitbloei van levenskracht wordt dan gevierd.
En op die vijftigste dag geschiedde het, plotseling, vanuit de hemel. Dat betekent: tegen alle berekeningen in, tegen onze cynische, karige verwachtingen in.
Wat geschiedde? ‘Geluid als van een geweldige adem’. Geluid als van een blazende mond. Of ook: geraas als van de zee. In de psalmen worden de ‘volkeren’ die Israël omringen en bedreigen vergeleken met de razende golven van de zee. Tegen het aanstormend geweld van de Romeinse legioenen, de militaire spits van de machtigste der ‘volkeren’, tegen die overmacht zet de God van Israël zijn geweldige adem in, en die zal het doodsgeweld keren. En van die adem wordt ‘heel het huis’ vervuld.

4.
Welk huis? Het ‘huis van Israël’, geroepen om een woonplaats voor alle volkeren te zijn, huis met vele woningen: tegenbeeld van het ‘diensthuis van Egypte’ waaruit ze zijn weggevoerd. Die roeping van Israël om een huis voor alle levenden te zijn, gaat hier in vervulling: nu is de uittocht voltooid – ‘Zend uw geest en het aanschijn der aarde zal worden vernieuwd’.
Dan worden ‘tongen’ gezien, vuur dat op hen neerkomt, en zij beginnen te spreken. De geest van de God van Israël en van de Messias doet mensen spreken met nieuwe tongen. In de beeldspraak van de Schrift is ‘de oude tong’ de tong van machthebbers, rovers en moordenaars; een tong als een mes, een tong van onrecht, van vuur dat levensgevaarlijk oplaait en mensen verslindt. Hier wordt gesproken met nieuwe tongen, en wel door allen. Zoals geschreven staat: ‘Allen zijn zij profeten’, en: ‘Ik zal mijn geest uitstorten over alle vlees’.
Wat profeteren zij? Aan het eind van deze tekst blijken zij te spreken over ‘de grote daden van God’. Met die uitdrukking wordt door heel de Schrift heen geduid: de bevrijding uit het diensthuis, de doortocht door de zee, de intocht in het nieuwe land. Tegen de verwoesting in, tegen de machthebbers in, getuigen zij dat uittocht en bevrijding door zullen gaan.

5.
Zoals voor heel de Schrift geldt ook voor dit Pinkster-verhaal: dat wij het te kort doen als wij het niet verstaan als een verhaal over onszelf. Hoe gaat het over ons? Het ondervraagt ons: of het visioen van de bevrijding der onderdrukten en van een vernieuwde aarde onze ‘laatste waarheid’ is, dat wat ons doet leven. En het onderricht ons ook: door te laten zien dat het gewone, ontmoedigde mensen waren, in een gruwelijke tijd, op wie de geest neerkwam.

Er gaat van deze tekst vertroostende kracht uit. Hij roept, in ons geheugen en voor onze verbeelding, het moment terug waarop het visioen ons voor het eerst aanraakte en vervulde (dat ‘Sinaï-moment’), en ons bestaan plotseling niet dof en flauw en uitzichtloos meer was, maar licht en open werd. Zo zijn er ogenblikken in een mensenleven, dat de onrust en de pijn van niet-weten en maar half bevroeden wie je bent en waarom, is opgeheven, en dat je plotseling niet meer eenzaam bent maar opgenomen in een samenhang, een ‘bestemmingsplan’ dat alles omvat. Wat je niet voor mogelijk hield, blijkt plotseling toch mogelijk – vanuit de hemel. Zoals door heel de bijbel heen geschreven staat: niets is onmogelijk bij God.