Ekklesia, 13 april 2014
1.
Het verhaal van de Uittocht uit het slavernijsysteem is een woestijnverhaal. Vier van de vijf ‘boeken van Mozes’ spelen zich af in de woestijn; het eerste, het boek Genesis, vertelt hoe een tuin tot woestijn werd, en hoe mensen geroepen werden om in die woestijn een weg te banen naar een land waar te leven is. De ‘boeken van Mozes’ zijn de Thora in strikte zin; daarin staat heel het onderricht, alles wat Israël moet weten over de weg die het te gaan heeft. Die weg gaat door de woestijn. De verhalen in de Mozesboeken zijn ‘gedachtenis’ aan de woestijn, ter lering voor het heden en de toekomst.
Herinnerd worden aan de woestijn, is herinnerd worden aan je oorspronkelijke situatie, je uitgangspunt: toen je niets had, nog nergens was. Toen je nog ternauwernood geboren was; toen je nog een zwaar te dragen maar onontbeerlijk visioen had van een land van recht en vrede.
Daar in de woestijn, leerde je weten dat er voor jou geen leven is als niet anderen hun leven met je delen; en je leerde weten wat het betekent arm te zijn, zwerver, vreemdeling – en zo leerde je al die andere armen en vreemdelingen begrijpen en solidair met ze zijn. Toen leerde je overleven. En daarom kan je nu begrijpen, met je verstand en je hart, wat een ander moet hebben doorgemaakt. In het uittocht- en woestijnverhaal herinnert Israël zich, hoe het was om mens te worden en menswaardig te leren leven; hoelang het duurt, hoe moeilijk en bijna onmogelijk dat is: hoe het in die roeping getoetst en beproefd werd, en, door die beproeving heen, gegroeid is in een levenshouding van onderlinge solidariteit en ‘gehoorzaamheid’, zonder welke geen samenleving, geen land, kan bestaan.
2.
De boeken van Mozes, tezamen met de geschriften over Jezus, proberen ons ervan te overtuigen: dat het in de woestijn van deze wereld toch mogelijk is om te volharden in het visioen van een land van recht en vrede. Die volharding – die hoop en rede en liefde is en die de uitdrukking is van de meest elementaire en subtiele krachten van de menselijke geest – maakt de woestijn bewoonbaar en vruchtbaar: ‘Het gloeiende zand wordt een bronwel, een vijver, dorstige grond een oase’ (Jesaja 35, vers 7).
Wat zou dat anders kunnen betekenen dan dat mensen, allen met hun eenzame lot, hun eenzame liefde, hun lijfelijke pijn, hun wroeging, hun schuld, elkaar zó kunnen vasthouden en verontschuldigen en verlichten, dat in die moeizaam voortstrompelende ‘woestijnmensen’ de mogelijkheid van het beloofde land soms even zichtbaar wordt.
De woestijn is ons landschap, nog steeds. Tussen de scherven van het recente verleden leven wij, van dag tot dag, gissen wij onze toekomst – wat verwachten we eigenlijk? We verwachten, nee, we hopen wat Nijhoff schreef, in navolging van Jesaja, dat ‘de wildernis zal bloeien als een roos’. Dat is de bijbel in één regel.
3.
Het uittocht- en woestijnverhaal weerspiegelt of voorzegt ons leven, zoals het gegaan is, zoals het gaat, of nog móet gaan. Maar zo werkt het niet vanzelf – geen enkel verhaal, kunstwerk, muziekstuk, geen enkel wijs woord of goede raad werkt vanzelf. Je moet de denk- en geheugenoefeningen, de bewustwordingsoefeningen die het verhaal je voorschrijft, willen volbrengen; bereid zijn de vragen tot je toe te laten. Vragen als: Ben jij ooit bevrijd? Hoe ging dat en hoe ging het toen verder? Waaruit ben je bevrijd, weggeroepen, uitgeleid? Uit welke denkbeelden, waanideeën, angsten, duistere gevoelens, vooroordelen, kinderfantasieën? Hoe is het gegaan – geleidelijk, met schokken? Heb je jezelf bevrijd, op eigen kracht? Waren er mensen die je iets deden? Als je veranderd bent, in meer jezelf, als je bezig bent anders te worden, meer mens, dan is het omdat anderen je hebben aangegrepen. Door kleine en grote verhoudingen, liefdes, tweegevechten heen, door zee en woestijn, en als het kan van oase naar oase moet je gaan – en waar ben je nu? Halverwege de droge zee, het water op je hielen, net op de andere oever geklommen? Halverwege de woestijn, nog twintig jaar te gaan, of vlak aan de grens van het land?
4.
Dit bijbelse verhaal over gaan waar geen weg is, is een verhaal over God. Maar hoe? Doordat, gaandeweg, in wat die woestijngasten meemaken, de Naam van God inhoud krijgt – de Naam die Mozes meekreeg, ‘Ik zal er zijn’. Die Naam, die een belofte is, blijkt telkens weer, soms ternauwernood, soms overvloedig, in vervulling te gaan.
Ze weten te ontkomen aan het farao-bewind, zoals ‘Ik zal er zijn’ beloofd had. Ze komen droogvoets aan de overkant van de afgrond – Ik zal er zijn, vrees niet. Een wolk gaat mee overdag, schaduw tegen verzengende hitte; een lichtkolom in de nacht. Hij is in dat licht, in het water uit de rots, in het brood uit de hemel. En in zijn woord, dat door Mozes’ mond gesproken, een wending geeft aan hun denken over zichzelf en elkaar. Naarmate zij dat woord, die Thora, leren ‘doen en horen’, worden zij meer mens, meer bevrijd, en wordt de woestijn meer om dóór te komen. De belofte van een land gaat in vervulling, het land komt dichterbij, naarmate zij leren leven volgens zijn woord, in zijn geest, naarmate zij meer ‘er- zijn-voor-elkaar’.
De werking van zijn woord is de ervaring dat het goed voor je is het te doen, dat het orde schept in de chaos van menselijke verhoudingen, dat het zin geeft, richting en inhoud, aan je bestaan. Die ervaring heeft het uittocht- en woestijnverhaal tot een verhaal over God gemaakt.