‘Ik heb dorst’

Zijn levensverhaal – zoals in het evangelie van Johannes verdicht – begint met een overvloed van zoete wijn,

Ekklesia, Domincuskerk. Amsterdam, 6 april 2014

‘Ik heb dorst’.

1.
Zijn levensverhaal – zoals in het evangelie van Johannes verdicht – begint met een overvloed van zoete wijn, zes vaten water in wijn veranderd, in Kana, op een bruiloftsfeest waar hij te gast was, op de derde dag van zijn ‘verhaal’, stralend nieuw begin. Zijn leven eindigt met een slok zure wijn. Ik ben dé wijnstok, had hij gezegd, en jullie zijn de ranken. Nu hangt hij aan dat kruis, zijn lichaam een kaalgeslagen wijnstok. Johannes schrijft: ‘Hij heeft gezegd ‘Ik heb dorst’ opdat het Schriftwoord in vervulling zou gaan’. Welk Schriftwoord? Wij hebben het gezongen: ’Zoals een hert reikhalst naar levend water, dorst ik naar God, de levende God.’

2.
Wie is de ‘levende God’? Niemand van ons heeft het woord ‘God’ uitgevonden. Wij maken deel uit van een wereld waarin dat woord gebruikt wordt. ‘God’ blijkt het geijkte, overgeleverde woord om het hoogste, meest ongrijpbare, meest intense mee aan te duiden, en mee af te doen. Het woord ‘God’ is er zoals het woord ‘zijn’ en het woord ‘mens’ – Hoezo: zijn? Wie mens? Wat God? In woordenboeken, enquêtes en publieke opinie betekent God: Opperwezen. Almachtig – altijd een Hij, soms een Het, dat wordt algauw Hét Noodlot. Er zijn nog altijd heel wat geruchten over ‘God’ in omloop.

3.
Wie is die ‘levende God’? Wij zijn al meer dan honderd jaar gewend aan de woorden: ‘God is dood’. En er nog altijd door verbijsterd. In het grote bijbelse verhaal is God een stem. Daar wordt gezegd dat wij enkel een stem hebben gehoord en geen gestalte gezien. Wij, ik, jij – herken je dit? Ooit, in de woestijn of in een tuin, in de nacht, in de storm, in de luwte, je was in jezelf, in een ander, we waren met velen, onder één dak, rondom één tafel – ooit een stem gehoord? Je dacht je naam te horen en wist je geroepen. Waartoe? Dat komt later. Eerst komt die seconde dat je weet: die nu geroepen wordt, ben ik. Alle ‘godheid’ van de wereld zwijgt, meedogenloos, of beveelt. Deze God roept. Stem, tot jou gericht. Licht, riep de stem, daarmee is alles begonnen.

4.
De wereld staat in brand, en midden uit het vuur klinkt een stem; jij ga, red wat er te redden is – ga jij, ik stuur jou, naar mensen in doodsnood. Tegen de dood in stuur ik jou, en jou en jou, om te bevrijden – om te bevrijden wie ‘moeten leven in schaduw van de dood’: kansloze armen, kindslaven, illegalen. Ga jij, breek het recht van de sterksten opdat al die kanslozen, minstens één derde van de wereldbevolking, eindelijk tot leven kunnen komen. Wie ben jij die dit zegt, hoe is jouw Naam? Mijn naam is ‘Ik zal zijn die ik ben’, zegt de Stem – ik zal zijn, bij jouw mond, bij jouw hart. Ik zal zijn in jou als je gaat. Ik zal zijn in mensen die gaan, die zich laten sturen. Dat is mijn Naam. Je mag ook zeggen – zingen: ‘levende God’: Ik zal zijn de levende tegen de dood.

5.
Dorsten naar die levende God is dorsten naar een wereld in gerechtigheid, een nieuwe wereld. Prachtig, stoer, geladen bijbels-Nederlands woord: gerechtigheid. Schrik er maar niet van. Of schrik er maar wel van. Het betekent niets minder dan dat wij nieuwe menselijke verhoudingen moeten scheppen: dat wij geen genoegen meer mogen nemen met de ‘gewone’, vervreemdende, onderdrukkende relaties tussen mensen; dat je niet mag berusten in de heersende bezitsverhoudingen, die in de bijbel doodsverhoudingen worden genoemd: rijk en arm en doodarm. Dorsten naar een nieuwe wereld in gerechtigheid is proberen een vernederd mens, één vernederd mens, op te richten, uit stof en as, één asielzoeker, één kindslavinnetje. Dat is de Naam volbrengen die luidt: ‘Ik zal zijn de levende tegen de dood.’

6.
Johannes heeft in zijn evangelie over Jezus geschreven dat deze, deze dorstende, deze als een slaaf gekruisigde, de Naam van God-ik-zal-zijn volbracht heeft, in onvoorwaardelijke trouw. Toen hij de zure wijn gedronken had, zei hij: ‘Het is volbracht.’ Johannes de Ziener. Hij, en de drie andere evangelisten vóór hem, zijn eenstemmig in hun getuigenis dat Jezus het woord van de levende God geleefd heeft; dat hij vernederde mensen heeft opgericht. ‘Op een sabbat gaf hij onderricht in een van de synagogen en zie, een vrouw, zij was al achttien jaar krachteloos van geest, zij was kromgebogen, niet meer bij machte rechtop te staan. Jezus zag haar, riep haar bij zich, zei tot haar: ‘Vrouw je bent bevrijd van je krachteloosheid.’ En hij legde op haar zijn handen en onmiddellijk stond zij rechtop.’ (Lukas 13, vers 10-13).

7.
Johannes de Ziener heeft het niet opgeschreven, de andere drie wel: hoe Jezus op de avond voor zijn dood, in de Hof van Olijven, kromgebogen over de grond kroop, bloed zwetend, en bad: Abba, Vader, als het mogelijk is, laat deze beker mij voorbij gaan’. En ook hebben zij opgeschreven hoe hij aan zijn volgelingen vroeg: ‘Kun jij de beker drinken die ik drinken moet, en jij en jij? Je zult hem drinken’: de beker van de vertwijfeling, het bijna zeker weten dat het niets uithaalt op wereldschaal dat jij je rot sjouwt voor een paar vreemdelingen zonder papieren. De beker van de wanhoop en het niets, van God is dood en waarom heb jij mij verlaten. Wij hier, zijn volgelingen? Dominicus Gemeente, Amsterdamse Studentenekklesia, en die andere vrijplaatsen in Wognum, Breda, Tilburg, Eindhoven, Hengelo, Den Haag, Utrecht, Brugge, Lier, Osnabrück, en al die anderen wier namen wij niet kennen waar ook ter wereld. Zijn volgelingen? Met hoevelen zijn wij in deze oude wereld? We vormen een lange stoet, de eeuwen door, de toekomst in. Jezus werd in de kring van zijn eerste volgelingen de ‘koploper’ van deze stoet genoemd, de eerstgeborene, de eerste nieuwgeborene, van velen.

8.
Paulus, ja die moeilijke, die noemt een gemeente, een ekklesia die in Jezus’ naam bijeenkomt – die noemt hij: lichaam van de Messias. Jezus, dood en begraven maar door de dood niet overwonnen, opgewekt uit de dood, Jezus Messias, leeft, bij God, in zijn volgelingen. Paulus noemt ons zijn lichaam, en hij zegt daarmee: dat wij zijn messiaanse kracht zouden moeten uitstralen in deze wereld, zijn geestkracht, zijn liefdesenergie, zijn solidariteit en ontferming; dat wij brood voor hongerlijders zouden moeten zijn. Wij zijn lichaam? Denk en bid je dat in want daartoe ‘zijn wij dit uur gekomen, in de ruimte van zijn naam’. Als dat zou kunnen: lichaam van deze Messias die in de gestalte van een dienstknecht is gekomen. Zou het dan toch onze bestemming zijn, onze innigste zelfontplooiing: dat wij één kansarme ander dienen, bevrijden, of twee of zoveel mogelijk kansarm-geborenen: dat zij, opnieuw geboren, zullen wonen in een nieuwe wereld.

9.
Er zijn veel woorden van hem overgeleverd. Een ervan luidt: ‘Wie veel gegeven is, van die wordt veel geëist. Wie veel is toevertrouwd, van die wordt nog veel meer gevraagd.’ Gegeven, toevertrouwd – het laatste is meer, ‘intiemer en veeleisender’. Wat is ons gegeven? Het visioen. Wat is ons toevertrouwd? Te volharden in dat visioen. Dat vraagt om dagelijkse individuele en soms gezamenlijke geestelijke oefeningen. Luisteren en zingen zijn geestelijke oefeningen. Wij worden aangespoord tot mystieke inkeer en bezinning om te kunnen volharden in het visioen en om het te volbrengen. ‘Jij kunt het volbrengen’ is een bijbels mantra.

10.
Het visioen van zo’n nieuwe wereld – ‘wij zullen niet voor de leegte zwoegen, geen kinderen baren voor de verschrikking’ – alles voor allen, God alles in allen: dat te zingen alleen al is een oefening in grensoverschrijdende verbeelding. Leer het je kinderen tekenen, leer het jezelf indenken, drink het in. Het is in de achterliggende eeuw door het vuur gegaan, dat visioen, het is uit de hel teruggekeerd met een verbrand gezicht. Maar het is nog zo jong als de dag van morgen en alle dagen nieuw. Zo moge het zijn.