Ekklesia, De Rode Hoed. Amsterdam, 5 februari 2017
Woord ten geleide
Welkom lieve mensen, Ik vertel u het bevrijdingsverhaal van het bijbelse Israël, dat model staat voor de bevrijding van deze stokoude wereld tot een nieuwe. U hoorde tot nu toe over uittocht en intocht in een goed wijd land. Over de Thora van Mozes: zo moet je leven in dat land in vrede en gerechtigheid. Over de koningen Saul, David, Josia.
Tijdens de regering van Koning Josia was bij de restauratie van de bouwvallige tempel van Jeruzalem, in het jaar 621 voor het begin van onze jaartelling, een boekrol van de Thora gevonden. Die vondst werd de aanleiding tot een ‘reformatie: Josia gooide alle vreemde goden, de Baals en Astartes, de tempel uit en voerde ‘pesach’, het uittocht- en bevrijdingsfeest, weer in.
Volgens de geschiedschrijvers van het Boek Koningen was er dus gedurende al die eeuwen, sinds David en Salomo met zijn mooie tempel, geen sprake van een godsdienst die het bevrijdingsvisioen te geloven voorhield en opriep tot navolging van de bevrijder- god. Josia’s godsdienstige réveil had een politieke strekking. Er staat geschreven: ‘Hij las hun alles voor wat stond geschreven in het Boek van het Verbond dat in de tempel gevonden was’ en hij laat altaren, beelden en heilige palen opruimen, al die symbolen van het vreemde-goden-systeem dat de bestaande oude, het heersende onrecht sanctioneert. Maar het is allemaal van korte duur: binnen twaalf jaar zijn ze terug in de tempel, de Baals en Astartes. En volgen weer jaren van godsverwarring.
Als u twee weken geleden hier was, toen Alex van Ligten de toespraak hield, zult u zich dit verhaal nog wel herinneren. Vandaag neem ik u nog dieper mee de geschiedenis in, terug naar David, en vertel u het verhaal over Rispa.
Toespraak
1.
Er was in de dagen van David een hongersnood, drie jaar lang, jaar na jaar. David zocht het aangezicht van Adonai. Deze sprak: Bloedschuld kleeft aan Saul en aan zijn huis omdat hij de Gibeonieten gedood heeft. De koning ontbood de Gibeonieten (de nakomelingen van een vreemd, eertijds vijandig volk) en zei hen: Wat vragen jullie? Ik zal het doen. Een populistisch geworden David? Wat vragen jullie – ik zal het doen?
2.
De ‘kinderen van Israël’ wonen in ‘het land, al eeuwen en eeuwen, zoals de kinderen der Nederlanders in Nederland. Nu wonen er hier ook talloze vreemdelingen, minderheden, onaangepaste groepen met uitheemse tradities – wat moeten we daarmee? Ze verstoren de overzichtelijkheid van onze samenleving, zijn bij tijd en wijle broeinesten van onrust, parasiteren op onze welvaart – zeggen we – en dus ‘weg ermee’. In de gedachtegang van het bijbelverhaal hebben ze bestaansrecht in Israël, want ze wonen er al van oudsher, en toen en toen hebben ze hun rechten reeds 1verworven. Er staat bijvoorbeeld: Mozes zelf heeft ze hun plek gegeven, of: ze zijn al vanaf het begin met ons verbonden, al in de woestijn trokken ze met ons mee, ze zijn goed voor ons geweest toen en toen – of ze waren vijanden, maar onze voorouders sloten vrede met hen, en dus hebben ze nu bestaansrecht in ons midden. Zo was het dus het geval met de Gibeonieten.
3.
‘In de laatste levensdagen van David was er hongersnood, drie jaar achtereen’, in dat door burgeroorlog verwoeste land, na de opstand van Absalom en zijn voor David smartelijk dood: drie jaar hongersnood – en David raadpleegde Adonai. Adonai zei – hoe sprak Adonai? Sprak hij met een mensenstem, of uit de wolken, of uit de echoput? Door middel van een orakel, of door middel van een profeet? Nee, niet door een profeet, het moet een orakel zijn geweest. Maar hoe kan dat: Adonai, de God van de tien woorden die spreekt door zijn profeten, spreekt nu ineens via een orakel zoals alle goden? Wat is er met Adonai gebeurd?
Adonai zei: ‘Op Saul en zijn huis rust een bloedschuld, vanwege de Gibeonieten die hij gedood heeft’. Toen ontbood die de koning de Gibeonieten en had een gesprek met hen. De Gibeonieten behoorden niet tot het volk van Israël. De ‘kinderen van Israël’ hadden hen een collectieve verblijfsvergunning gegeven. Maar Saul, gezeten door nationalistische, racistische spoken, had hen proberen uit te roeien. David vroeg de Gibeonieten: ‘Wat moet ik voor u doen? Hoe kan ik de schuld delgen, zodat u weer zegen doet komen over Adonai’s eigen land?’ De Gibeonieten antwoordden: ‘Zilver en goud willen wij niet en iemand in Israël ter dood brengen, kunnen wij niet’. David zei: ‘Wat u ook vraagt, ik zal het voor u doen’. Toen zeiden de Gibeonieten tot de koning: ‘De man die ons uitmoordde, die ons zo volkomen wilde vernietigen dat er op het grondgebied van Israël niemand van ons meer over zou blijven … uit het nageslacht van die man moeten ons zeven mannen worden uitgeleverd. Wij willen hen ophangen. De koning zei: ‘Ik zal ze uitleveren’.
Daarom nam de koning de twee zonen die Rispa, de bijvrouw van Saul, aan Saul geschonken had, en ook de vijf zonen van Merab, de dochter van Saul, en hij leverde die aan de Gibeonieten uit. De Gibeonieten brachten hen naar de berg en hingen hen daar op; zo vonden zij alle zeven de dood. Het was in de eerste dagen van de oogst toen zij ter dood gebracht werden. Rispa spreidde haar rouwkleed uit op de rots en zij bleef daar vanaf het begin van de gerstoogst totdat het water uit de hemel over hen neerstroomde. Zij gaf noch de roofvogels overdag, noch de wilde dieren ’s nachts de kans zich op de lijken te werpen (2 Sam. 21: 1-10).
4.
‘Hij nam ze – hij gaf ze -.’ Wat een koningschap en wat een god. David-van-God-los? Ja, maar Hijzelf gaf het David in, Adonai Ik-zal-er-zijn. Die! Er staat toch: ‘David zocht het aangezicht van Adonai, en die sprak: Bloedschuld kleeft aan Saul en aan zijn huis.’ En dus! Begrijp je wel, Rispa, bijvrouw van Saul: als die bloedschuld niet vereffend wordt, blijft het hongersnood, zo zit dat bij de god van David, die hij ‘Ik zal er zijn’ noemt; zoals Mozes de god die Israël bevrijdde uit Egypte ook ‘Ik zal er zijn’ noemde. De god van Mozes en de god van David zijn toch een en dezelfde?
Rispa begrijpt het niet. Een god die met ‘bloedschuld’ werkt is geen bevrijder, maar een doodsgod. De god van David kan niet de god van Mozes zijn. Er moet in de loop van de geschiedenis een persoonsverwisseling hebben plaatsgevonden. Rispa begrijpt dat niet, maar wéét dat wel. Zij doet wat ze van de god van Mozes geleerd heeft: ontferming, trouw tot in de dood. Zij doet dat tegen David, tegen de god van koning David in.
5.
Een god die beschikt over mensen, over hun leven en dood (’Hij nam ze – hij gaf ze’), in plaats van een god die mensen aanspoort elkaar te doen leven. De god van ‘gij zult niet doden’ wordt de god die het ophangen van weerloze mannen sanctioneert. Onder Davids zoon Salomo wordt het koninkrijk Israël een geheide oud- oosterse staat naar Egyptisch model, en wordt de god-bevrijder van de uittocht-uit- Egypte tot staatsgod. Hij wiens Naam betekent ‘bevrijding van slaven, recht voor ontrechten’, wordt de god die Israëls koning en heersende klasse hun uitbuitersrecht garandeert.
Het is onder een van Salomo’s opvolgers, onder koning Achab, dat de profeet Elia, deze persoonsverwisseling aan het licht brengt. De god van de koningen wordt ontmaskerd als Baal, als doodsgod. ‘Adonai-Ik zal er zijn’ wordt in het profetisch getuigenis weer de god van de ontrechten, van allen die schreeuwen om bevrijding. In de traditie van Elia, Amos, Jesaja wordt de Naam in zijn oorspronkelijke betekenis hersteld, tegen alle soorten van machthebbers en onderdrukkingssystemen in. Rispa, op de berghelling in storm en regen, is van deze profetische traditie de moeder, de dwaze moeder, de voorafbeelding. En in haar eenzame trouw werd zij tot beeld en gelijkenis van Ik-zal-er-zijn: ‘En zij liet niet gebeuren dat de roofvogels van de hemel hen aanvielen overdag, of ’s nachts de jakhalzen uit de vlakte’.
6.
De god die bij de inauguratie van Donald Trump werd aangeroepen, door vier ‘geestelijken’, waaronder een roomskatholieke aartsbisschop en een rabbijn, werd aangeroepen om zegen voor Amerika, onder leiding van Trump, over wie ze alle vier wisten wat hij van plan was: die god was de Noord-Amerikaanse staatsgod, niet de god van ‘gij zult niet doden’, maar de god van ‘martelen mag’; dat is de doodsgod van de oude David en van alle koningen die na hem kwamen. Weten we nog wie Barack Obama was, zingend ‘Amazing Grace’?
Nederland heeft ook zo’n staatsgod, zo’n ‘god-almachtig’ bij wie gezworen wordt.
In meerdere landen die nog altijd ‘christelijk’ genoemd worden, wordt een god beleden die blijkbaar heel goed kan leven met de meedogenloze tweedeling tussen rijk en arm en met het gangbare vreemdelingenbeleid.
Maar Adonai-God Ik zal sprak tot Mozes, zo staat geschreven in het boek Leviticus: ‘Is een vreemdeling gastknecht in jouw land, verneder hem niet. Als één die in jullie midden is geboren, zal de vreemdeling zijn.’
De officiële roomskatholieke leer verkondigt een god die ieder mens geschapen heeft naar zijn beeld, maar huldigt en aanbidt tegelijkertijd een god die het leven in zijn verscheidenheid, zoals het blijkt te zijn, zoals het zich openbaart, niet aanvaard; die, bij monde van theologen en prelaten, homoseksuelen, transgenders, en gescheiden mensen uitstoot – een opperwezen met de trekken van een doodsgod.
Ik spreek nu alleen over de roomskatholieke kerk waarin ik geboren ben – niet hoe het gesteld is in, bijvoorbeeld, de PKN – Protestantse Kerk Nederland. De officiële roomskatholieke leer en praktijk is doortrokken van godsverwarring. En paus Franciscus wordt om zijn milde bewoordingen en zijn beroep op een barmhartige god, door een groot aantal kardinalen aangevochten – onder hen de Noord-Amerikaanse.
7.
In het verhaal over Rispa lezen wij tot onze vertroosting dat er altijd, al in de dagen van David, mensen zijn geweest die zich niet gewonnen gaven aan de heersende machtsverhoudingen, en de daarbij behorende godsbeelden. Nietige mensen, maar wel bij machte tot bewustwording, en tot ‘geweten’. Bij mensen als Rispa is de profetische, revolutionaire traditie begonnen van protest en strijd tegen koningen en goden van dood; zij waren en zijn de eerste dragers van dat visioen van ‘een rechtvaardige wereld waar niet de dood heerst – op alle bergen hoge schoven van gerechtigheid’.